(On)bewoonbaar. Over 'Komijnsplitsers' van Marieke Lucas Rijneveld

Erwin Jans

‘Voor alle mensenkinderen’, zo luidt de opdracht die Marieke Lucas Rijneveld aan zijn recentste bundel Komijnsplitsers laat voorafgaan. Dat is niet niets. Een dichter die zich richt tot iedereen. De term ‘mensenkinderen’ heeft daarenboven een vaag religieuze en spirituele connotatie. Maakt dat de ambitie van de bundel niet nog groter? Wellicht te groot? De poëzie als een nieuw evangelie? Als een goede boodschap? Zijn de tijden inmiddels zo kil en koud geworden dat we daar opnieuw behoefte aan hebben? Het opvallende succes van Rijnevelds werk - met de eerste Boon-literatuurprijs als recentste bekroning - maakt in elk geval duidelijk dat het een gevoelige snaar bij zijn lezers raakt. Een van de sterktes van de bundel is in elk geval dat zijn opdracht niet ironisch bedoeld is. Als er zelfrelativering in de bundel zit - en de titel die zoveel als ‘muggenzifters’ betekent, lijkt dat toch te suggereren - dan in elk geval niet in zijn verlangen om om iets mee te delen.      

 

'Rijneveld is een genereus schrijver. En dat  heeft niet alleen met de lengte van de gedichten te maken.'

 

Komijnsplitsers bevat bijna honderd gedichten, waarvan de meeste een pagina lang zijn. Aan poëzie ontbreekt het dus niet. Rijneveld is een genereus schrijver. En dat  heeft niet alleen met de lengte van de gedichten te maken. Die generositeit ervaar je ook wanneer je begint te lezen. In deze lyrische poëzie is meer dan een subjectief ‘ik’ aan het woord. Geen toeval dat in veel van de gedichten een ‘je’ aangesproken wordt: dat kan een geliefde zijn – het ontbreekt in deze bundel niet aan originele koosnaampjes: lieve naaktbloeier, mooie zoekmatroos, lieve pierewaaier, lieve schobbejak, lieve kuitenbijter, enzovoort –, daarnaast kan het ook zijn dat de dichter tot zichzelf spreekt, tot wie hij (nog) niet is. Maar die aanspreking is steeds ook een uitnodiging aan de lezer om er zichzelf in te herkennen. En die herkenning is er al vanaf het openingsgedicht ‘De troostzoekers’. Het is de tweede kwalificatie die ‘de mensenkinderen’ krijgen: de ‘komijnsplitsers’ zijn ook ‘troostzoekers’. Het gedicht is een lange opsomming geworden van het alledaagse ongeluk waar we allemaal wel mee te maken krijgen. Al was het maar omdat ‘geluk’ zo een moeilijk te hanteren gevoel is:

Zoals geluk gevaarlijk is voor hen die niet kunnen delen,

voor wie wel glimlacht maar de snik onzichtbaar en hoog

in de keel heeft, voor wie alles verloor waarvan hij hield, voor wie

de koek uit de mond sparen en altijd andermans honger stillen,

 

voor wie weerloos omgaat met de dingen, voor wie iedere

avond zichzelf het donker van zijn kop jaagt, voor wie de hoop

heeft opgegeven als een zieke kameraad, voor wie van alles denkt

maar te weinig uitspreekt, voor wie moe is maar niet meer

 

in slaap komt en eeuwig ligt te woelen, voor hen die willen leunen;

voor wie onder de mensen wil zijn als onder een warme deken,

voor wie niet weet wie hij is en altijd onzeker, we zijn de leegte,

zeggen we, we zijn de leegte en weten niet hoe ons te vullen.

 

Zoals geluk gevaarlijk is voor de roekeloze, voor wie verstrikt zit

in eigen-ik, voor wie de weerloosheid wegeet, koopt, slikt, voor wie

zichzelf bezeert omdat een ander het niet meer doet, voor wie

stemmen hoort maar zelden een lief woord, voor wie bang is om

 

verlaten te worden en in een leeg huis thuis te komen, voor wie zelf

uit voorzorg iedereen verlaat, voor wie weet dat het hart op vele

manieren kan breken en vergeet dat het ook op vele manieren

weer kan helen, voor wie en voor iedereen is hier de plek.

Poëzie als diagnose én als therapie, daar is het Rijneveld om te doen. Een plek zijn om de pijn te verwoorden en de wonde in dat proces van verwoording al enigszins te laten helen. Wellicht ook daarom die lange zinnen: helen is een proces dat tijd en aandacht vraagt. We leven in een wereld die constant overal bij ons binnenvalt, agressief, ongevraagd en ongenuanceerd. Zorg is de ambitieuze opdracht van Rijnevelds poëzie. Hij richt zich tot de eenzamen, de rustelozen, de twijfelaars, de slapelozen, de wanhopigen, de piekeraars, de vermoeiden, de weerlozen, de verslaafden, enzoverder: ‘Zijn we niet allemaal afgedreven/ tot het tegendeel is bewezen?’ Rijnevelds poëzie wil een luisterend oor én een spreekbuis zijn voor al deze ongelukkigen, zieken en zoekenden van onze tijd, voor al degenen die het ontbreekt aan moed om het leven echt aan te gaan: ‘we staan op een/ verdwijnkoord en balanceren ons naar de dood, kunnen we ons nog redden/ als het vallen zo zalig lijkt, zo ravissant, we willen lichtmissen, een losbandig/ leven leiden maar leggen steeds ankers aan alle gebeurtenissen.’ Of zoals het in het gedicht ‘Kanteldrift’ positiever geformuleerd klinkt: ‘als iemand je het hemd/ van het lijf vraagt, laat je toch het hemd van het lijf vragen.’

'Rijneveld verwoordt in deze bundel een herkenbare en invoelbare onrust.'

 

Het zijn niet onmiddellijk sociale, economische of politieke categorieën van vervreemding die hier worden opgelijst, maar emotionele en fysieke. Het is geen analyse van oorzaken, maar een niet aflatende proeve van beschrijving van een groei, een volwassenwording, van een innerlijk dat zijn vorm en plek zoekt in een lichaam, in zijn verhouding tot de anderen en in de wereld. Voortdurend belaagd met de angst ‘om de verkeerde mens om je beenderen te vormen’. Rijneveld schuwt daarbij sentiment, overdrijving en melodrama niet. Zo heeft hij het over ‘de melkwegen van hunkering die door onze lichamen lopen’. Ook daarin is zijn poëzie genereus, al houdt hij de sentimentaliteit in de hand met een weemoedige maar scherpe zelfspot.  

Rijneveld verwoordt in deze bundel een herkenbare en invoelbare onrust. Hij vindt daarvoor nieuwe, beeldende en zintuiglijke woorden uit: conversatieangst, burchtverlies, handenhunker, klapzoengemis, heimweetaal, het genottelijke, et cetera. Een combinatie van vervreemding en verlangen waarin de meeste ‘mensenkinderen’ zich zullen herkennen. Het lijken bij momenten eigentijdse ziektebeelden, de namen van neuroses van een tijd die in het teken staat van onhaalbare verwachtingen, perfectie en succes: ‘Je hebt vrees om iemand te worden/ die de ander niet kan hebben./ Of erger nog: teleur te stellen/ Met de gestalte die je aan gaat nemen.’

Komijnsplitsers is een seismograaf van een algemeen onbehagen en krijgt daardoor iets bovenindividueels. Maar de verwarring, de onzekerheid en de paniek zijn ook de expressie van een persoonlijke en singuliere ervaring. Laatst geciteerde versregels – ‘Je hebt vrees om iemand te worden/ die de ander niet kan hebben.’ - moeten heel letterlijk genomen worden. Wie de gebeurtenissen van de voorbije jaren in het leven van Marieke Lucas Rijneveld enigszins gevolgd heeft, weet dat hij een transformatie van vrouw naar man doorloopt en nu onlangs beslist heeft het persoonlijke voornaamwoord ‘hij’ te gebruiken. Van die complexe ervaring doet hij verslag in de cyclus Hoofd vol maakbaarheid, de meest intense van de bundel, ook de hardste:

Dan toch de angst voor al die bouten en moeren,

voor het gerikketik, het gesjoemel met de wetenschap,

het getouwtrek. In je hoofd een ontwerp,

een engelachtige verschijning.

Maar ze maken hier geen engelen, alleen

  jongens van vlees en bloed.

 

Ze vragen of je uitkijkt naar platheid,

je bovenlichaam een polderlandschap.

Of je ruimte hebt voor een adamsappel,

voor wat donshaar hier en daar.

Of je klaar bent voor verlies,

zoals dat van een dierbare, van het meisje,

ja het meisje, ook al zet je haar nu

  aan de kant van de straat.

 

'Het lijkt alsof de dichter zoveel mogelijk eenzamen en rustelozen wil omarmen, een plek wil geven in zijn gedichten.'

 

Het is de kracht van Rijnevelds poëziel om de persoonlijke en de maatschappelijke onrust en vervreemding samen te laten trillen, in elkaar te laten echoën. Misschien is dat een verklaring voor de lengte en de breedte van deze gedichten, met hun opsommingen en herhalingen, met hun opeenstapelingen en variaties, met hun variaties en ellipsen. Het lijkt alsof de dichter zoveel mogelijk eenzamen en rustelozen wil omarmen, een plek wil geven in zijn gedichten. Poëzie als bezwering van de pijn en als verlangen naar inclusie. Het is een bundel vol twijfel, zoeken en onzekerheid, boosheid soms, maar de muziek van de verzen brengt steeds opnieuw rust. De titels van de laatste twee gedichten vatten het allemaal samen: Het nut van wankelen en Alles bewoonbaar

 

Vertel me, lievemans, dat er in

wankelen een prachtige vorm van

houvast schuilt, dat ik kwetsbaar mag

zijn in alles wat me maakt en raakt. 

 

Dat een plek zijn voor een ander niet zo evident is, ondanks alle gastvrijheid, mocht Rijneveld ervaren toen hij kritiek kreeg als mogelijke vertaler van werk van de zwarte Amerikaanse dichteres Amanda Gorman. Rijneveld zou als witte persoon te weinig affiniteit hebben met de Afro-Amerikaanse ervaring en met de spoken word literatuur. Ondanks de toestemming van Gorman zelf besliste Rijneveld de opdracht terug te geven. In het gedicht waarmee de bundel afsluit ‘Alles bewoonbaar’ en dat hij schreef naar aanleiding van deze discussie, legt hij zijn standpunt uit:

 

Nooit het verzet kwijtgeraakt, en toch inzien wanneer

het niet jouw plek is, wanneer je moet knielen voor een gedicht

omdat een ander het beter bewoonbaar maakt, niet uit onwil,

niet uit verslagenheid, maar omdat je weet dat er zoveel

ongelijkheid, dat er nog steeds mensen achtergesteld,

 

jij wilt juist verbroedering, je wil één vuist, en wellicht is je hand

nu nog niet krachtig genoeg, of moet je die van de ander

vastpakken om te verzoenen, moet je daadwerkelijk de hoop voelen

dat je iets doet wat de wereld zal verbeteren, al moet je dit niet

vergeten: kom na het knielen weer overeind en recht samen de rug

 

Kwetsbaar zijn en toch sterk genoeg zijn om je met de ander te verzoenen en de wereld te verbeteren. Dat is de goede boodschap. Maar het is vooral het trillen van de verwarring en het verlangen, van de onmacht en het willen, van de vervreemding en overgave die deze poëzie zo intens in het nu laten resoneren

BIBLIOGRAFIE

Marieke Lucas Rijneveld, Komijnsplitsers. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2022.

Erwin Jans over Marieke Lucas Rijneveld
PDF – 115,5 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Cor Wagenaar
3 jaar geleden

De poezië van haar lijkt meer tegen het alter ego van de dichter zelf te spreken, ik heb niet het idee dat ze tot de al of niet onvankelijk lezer spreekt. Het is tegen jezelf praten, en spiegelen naar de denkbeeldige buitenwereld, waar mensenkinderen zouden zitten, die ze iets wil vertellen, waarmee ze worstelt, maar dat van haar is en eigenlijk niet begrepen kan worden.
Het heeft iets heel narcistisch: ze kijkt in het water en worstelt met haar eigen reflectie en herkent zich niet voldoende, of weet niet echt een keuze te maken. Deze twijfel is wel heel kwetsbaar verwoord, de keuze is altijd dapper, want het betekent dat je een andere gaat verlaten, waarvoor kies je? Uiteindelijk wil de mens geluk nastreven, maar dat wijkt altijd weg, zoals Tantalus weet. Daarom is elke keuze een verdrietige en snijdt mogelijkheden af. Geluk bestaan maar even vaak als al het denken stopt, woorden oplossen en stilte als een bank van leunen je omringt.

DW B Ellen Van Pelt
3 jaar geleden

Beste meneer Wagenaar, veel dank voor uw fijnzinnige reactie! Warme groet namens DW B