Bart Vervaeck
In 1989 publiceerde Jongstra zijn eerste fictieboek, de verhalenbundel De psychologie van de zwavel. Het derde verhaal heette ‘Hoofdstuk vijf opnieuw gelezen’ en ging over de wetenschappelijke onderneming van twee heren, B. en P. Zij wilden nagaan hoeveel waarheid er in literatuur te vinden was en ze zochten naar een strikt wetenschappelijke methode om dat gehalte te bepalen. In hun speurtocht naar bronnen en methodes stootten ze op Bouvard et Pécuchet van Gustave Flaubert. Dat boek vol verzinsels en vaak absurde wetenschappelijke theorieën blijkt letterlijk en figuurlijk de basis en de spiegel van hun bestaan. Fictie en realiteit blijken kopieën van elkaar. Geconfronteerd met hoofdstuk vijf van Bouvard et Pécuchet zien B. en P. slechts één mogelijkheid: ‘Niet over nadenken. We kopiëren het!’
Nu, meer dan dertig jaar later, presenteert Jongstra ons de lotgevallen van de heren Boevers en Peek in het negentiende-eeuwse Amsterdam. Boevers werkt als stadsarchivaris, Peek is boekhandelaar en schrijver, onder meer van verzen en van een autobiografische ‘roman die driemaal was gestrand’. Wanneer de twee elkaar ontmoeten, blijken ze de twee schalen van een balans te vormen. Peek ‘doet in bedrukt papier’, Boevers werkt ‘met oud papier’ en meteen beseffen ze : ‘Daar zit balans in.’ Daarop volgt een ‘groet, en ieder ging zijn weegs met het gevoel zich te verwijderen van een splinternieuwe vriend.’
Die balans is niet alleen een kwestie van papier (oud en bedrukt), maar ook van interesses en genegenheid. Boevers en Peek willen de werkelijkheid vatten – in de dubbele zin van vastleggen en doorgronden – door ze te noteren. Als ze hun notitieboekjes voor het eerst naast elkaar leggen, zien ze dat die niet alleen even groot zijn, maar dat ze ook vaak dezelfde notities bevatten. Peek mag dan een beetje meer schrijver van fictie zijn en Boevers een beetje meer verzamelaar van realia, al gauw blijkt dat fictie en archief kopieën van elkaar zijn. ‘We zijn het almaar eens’, zegt Peek. Waarop Boevers reageert: ‘Het is de eenheid der tegenstellingen!’
Eenheid is misschien te zwak uitgedrukt, want de combinatie van de twee delen is groter dan hun rekenkundige optelling laat vermoeden. Boevers beseft ‘dat hij en Peek samen de som belichaamden van één en één is meer dan twee.’ Vriendschap is méér dan de optelsom van twee mensen, net zoals het boek over de vriendschap van Boevers en Peek meer is dan de optelsom van archief en fictie.
Cholerastad gaat over de vriendschap, niet alleen tussen twee mensen, maar algemener tussen twee werelden, die van de fictie en de realiteit. Cholerastad is een encyclopedische roman, een verzonnen verhaal vol ‘echte’ plaatjes en illustraties maar ook vol verwijzingen naar literaire groten als Flaubert en Multatuli. Zo begint de roman met een snikhete zomer in Amsterdam rond 1840. De ‘temperatuur van 33 graden’ herinnert aan de ‘hitte van drieëndertig graden’ in het Parijs van Bouvard en Pécuchet. Net als hun Franse dubbelgangers, hebben Boevers en Peek een ‘hoofddeksel’ met hun naam erin. Boevers woont op de Lauriergracht, die hij ook weleens de ‘Makelaarsgracht’ noemde – een niet zo verre echo van Multatuli’s Droogstoppel, die op de Lauriergracht woonde en zichzelf voorstelde als ‘makelaar in koffi’. Ook heel wat minder belangrijke personages van Cholerastad komen uit de literatuurgeschiedenis. Zo is er een ‘bonkige visser’, die Boevers en Peek uit de Zuiderzee redt en die spreekt in de hoogdravende verzen van J.J.L. ten Kate.
Vriendschap, liefde en wetenschap in tijden van cholera
Wanneer Boevers en Peek elkaar leren kennen, is de eerste vrijgezel en de tweede weduwnaar. Niets staat hun vriendschap in de weg. Maar Boevers zoekt een vrouw en via een advertentie leert hij Martha kennen, een rijke weduwe ‘van 255 oude ponden’. Hij wordt verliefd en trouwt. Meteen wordt duidelijk dat vriendschap en liefde andere werelden zijn: vriendschap streeft naar gelijkheid en ‘gelijksoortigheid’, liefde gedijt slechts als er spanning en verschil tussen de geliefden is. Peek doet zijn best om zijn gehuwde vriend niets in de weg te leggen, maar er ontstaan toch wrijvingen.
Die worden verergerd door de cholera die Amsterdam treft. Boevers en Peek willen alle kennis en feiten rond die ziekte verzamelen en richten daarom ‘de eerste Amsterdamse Cholera-subcommissie’ op. Hun aandacht gaat steeds meer uit naar die subcommissie, en dat ziet Martha niet zitten. De conflicten tussen vriendschap en liefde worden dus niet alleen ervaren door de vriend (Peek), maar ook door de gehuwde vrouw (Martha). Tussen die twee polen probeert de getrouwde vriend (Boevers) een balans te vinden. Maar dat lukt niet. Samen met een op geld beluste vriend, Cornelis Kramp, neemt Martha de subcommissie over en organiseert ze een ‘propaganda-avond’ in Theater Frascati. Daar zou de zogenaamd wetenschappelijke kennis van de subcommissie bekend gemaakt worden en vooral: gecombineerd worden met vermaak (het gaat tenslotte om theater) en handel. Kramp wil allerlei cholerabestrijdende middelen verkopen, maar de avond wordt een ramp. Boevers, die een inleiding mocht verzorgen, wordt ziek en sterft. De bijeenkomst zorgt niet voor een verspreiding van kennis over cholera; ze verspreidt de ziekte zelf. Ook financieel is de avond een mislukking, tenminste voor Peek, die failliet gaat. Niet lang na de dood van Boevers trouwt Kramp met Martha.
De subcommissie had oorspronkelijk nochtans alleen goede bedoelingen. Boevers en Peek willen de bestaande kennis over cholera systematiseren zodat duidelijk wordt waar de grens ligt tussen wetenschap en kwakzalverij, tussen feit en fictie, tussen echt en vals nieuws. Maar telkens opnieuw blijkt dat die ambitie te hoog gegrepen is voor de twee vrienden. De problemen zijn eindeloos: hoe moet je de verschillende soorten, oorzaken en behandelingen rubriceren? Op ‘verreweg de rijkst gevulde map’ van Boevers en Peek staat ‘Overige’ geschreven. Er valt dus meer buiten het systeem dan binnen. Om de cholera toch nog een plaats in hun methodiek te geven, stelt Boevers de term Cholera nostra voor, die hij vond in ‘een stuk waarin een geneesheer een poging ondernam de verschillende uitingsvormen van de cholera te rubriceren’. Dat zou de Amsterdamse variant onderscheiden van de oorspronkelijke ‘Cholera Asiatica’, maar algauw ontdekt Boevers dat het probleem zo alleen verschoven wordt: wat is immers de relatie tussen de twee varianten, is dat een kwestie van gelijksoortigheid (zoals in de vriendschap) of van spanning en verschil, zoals in de liefde?
Wie de documenten van de subcommissie leest, ontdekt geen wetenschappelijk systeem maar een archief van bizarre en vaak dwaze benaderingen van de cholera. Cholera zou via het hoofdhaar het lichaam binnendringen; de ziekte zou zich via koekjestrommels en lindebomen verspreiden; ze zou verholpen kunnen worden door koper, of door rook, door bidden of door likeur. Het resultaat van Boevers’ en Peeks onderzoek lijkt meer op een encyclopedie van rariteiten dan op een wetenschappelijk kader. Boevers en Peek verwerpen het geloof en het bijgeloof, maar wat zij ons voorschotelen lijkt er een variant van – en opnieuw moeten we ons de vraag stellen of het om vriendschap en gelijksoortigheid gaat tussen de varianten, dan wel om spanning en verschil. Een helder en eenduidig antwoord is er, vanzelfsprekend, niet. Cholera laat zich niet in duidelijke termen vatten, meer zelfs: de ziekte staat voor alles wat aan het systeem ontsnapt. Onder het lemma ‘diagnose’ schrijft Boevers: ‘alles vloeit in cholera dooreen!’
De wereld in tijden van cholera
De cholera is niet alleen noodlottig voor vriendschap, liefde en wetenschap, maar ook voor de samenleving. De kloof tussen de sociale klassen wordt groter door de ziekte. Het ‘volk uit sloppen en gangen’ is er het grootste slachtoffer van. En de rijken worden er rijker van. De handelaars verzetten zich met succes tegen de maatregelen – zoals quarantaine en de sluiting van handelszaken – die de ziekte zouden kunnen bestrijden. Zij spelen handig in op het bijgeloof en de complottheorieën en verkopen allerlei zogenaamde remedies en hulpmiddelen. Kramp is daar een goed voorbeeld van. Hij wordt rijker dankzij cholera. Ook de beurs van Brussel wordt beter van de ziekte: ‘er is een voortdurende rijzing in de prijs. Het is een gunstige tijd.’
Het lijkt erop dat de cholera toch één systeem erkent en bevestigt, namelijk dat van de sociale ongelijkheid. Wat in de negentiende-eeuwse cholerastad van Boevers en Peek gold, kan zonder al te veel moeite ook toegepast worden op onze coronawereld. Ook die ziekte heeft, zoals kranten en tijdschriften herhaaldelijk schreven, de sociale ongelijkheid bevestigd en vergroot. De parallellie tussen cholera en corona geldt trouwens voor alle ziekte-aspecten die Jongstra beschrijft. Zo werden en worden ook wij overspoeld door allerlei theorieën over oorsprong, aard en behandeling van corona en wat een krankzinnige complottheorie lijkt in Cholerastad circuleert in onze moderne tijd gewoon op het internet.
Uiteraard valt de term ‘corona’ niet in Jongstra’s roman, maar het boek suggereert op tientallen manieren dat het over onze eigen wereld, tijd en ziektes gaat. De cholera zou uit China komen en zou te maken hebben met de eetgewoonten aldaar: ‘Wist je dat de Chinezen ook vleermuizen eten?’ De ziekte komt in golven, de overheid probeert elke dag cijfers van besmettingen en overlijdens te verspreiden. Ze probeert de cholera te stoppen door quarantaine op te leggen en massa-evenementen te verbieden. En natuurlijk zijn er de mondkapjes, de ‘montlappies’ waarmee Kramp rijk wil worden.
De cholera is echter niet alleen een metafoor voor corona, voor de menselijke hang naar geld of voor de nooit te stillen systeemdwang. Gaandeweg wordt de ziekte een beeld van ongeveer alles wat onze wereld kenmerkt. Zo staat ze voor de politiek: ‘Nauwelijks is het kabinet weg of de cholera verdwijnt.’ En voor de tijd: ‘Het uurwerk werd mijn menselijk leven, en de wekker cholera.’ Of voor de waarheid: ‘Waarheid, — hevig vergif, in kracht van uitwerking de cholera verre overtreffende.’ Opnieuw bevestigt dit dat de cholera geen grenzen erkent; de ziekte kan een beeld zijn voor alles wat in iets anders overgaat. De metafoor is zélf cholerisch: ‘Metafoor, — De cholera der taal, de krijg der spelling…’
Daarmee zijn we van de sociale werkelijkheid weer overgestapt naar de wereld van de beeldspraak, de verbeelding, de fictie. De poëzie en de roman, die Boevers zo nadrukkelijk afwijst, leven bij de gratie van beeldspraak. Ze zijn daarom onvermijdelijk aangetast door de ziekte van het grenzeloze, de cholera. Zo zegt Boevers: ‘De rijmziekte is besmettelijker dan de cholera.’ En ook het literaire proza is ziek: ‘De Delhi Gazette meldt de dood van generaal Allard, wiens levensloop een roman geleek. Hij stierf aan de cholera.’ De ironie is dat Boevers, die niet van romans wil weten, zelf aan de cholera sterft en dat zijn leven bewaard wordt in een roman over cholera. Boevers sprak van ‘romanziekte’ en hij omschreef die als volgt: ‘Wanneer men in onze dagen in romans over de hoofdpersoon leest dat hij of zij ziek is, dan kan men er zeker van zijn dat zij aan cholera lijden. Het is de romanziekte bij uitstek tegenwoordig.’ Het is duidelijk dat Cholerastad niet alleen een roman over vriendschap, liefde, kennis, ziekte en realiteit is, maar ook een roman over romans.
Biografie en dialoog
Pas wanneer het verhaal bijna ten einde is, komt de lezer te weten dat het leven van Boevers verteld wordt door zijn vriend Peek. Die noemt zijn boek dan ook ‘mijn biografie van een vriendschap in tijden van cholera.’ Op de begrafenis van zijn vriend ontvangt Peek van Martha een pakket, dat blijkt te bestaan uit ‘vele pagina’s in netschrift’ met ‘veel nauwkeurig gerubriceerde krantenknipsels tussen’. Dat pak heet Bouwstoffen en moet volgens Peek ‘het begin zijn van het grote systeem waarover [Boevers] zo vaak sprak’. Peek presenteert de Bouwstoffen als appendix na zijn biografie en dan blijkt eens te meer hoe willekeurig het systeem van Boevers is. Het gaat namelijk om een alfabetische lijst van begrippen, van ‘aansprakelijkheid’ tot ‘zwijgen (is goud)’. In plaats van een dwingend wetenschappelijke ordening, krijgen we dus een lijst waarvan de orde alleen door het alfabet bepaald is. Daarbij komen de grillige, aforistische definities en omschrijvingen, die niet echt lijken op wetenschappelijke begripsbepalingen, maar herinneren aan de appendix van Bouvard et Pécuchet, getiteld ‘Woordenboek van Conventionele Ideeën’.
Peek herkent heel wat begrippen en definities uit zijn gesprekken met Boevers. Ook zijn biografie is gebaseerd op hun gesprekken. Als hij een lijst maakt van romansoorten, omschrijft hij ‘de roman uit onze dagen’ als ‘de choleraroman’. Dat is uiteraard de roman die wij lezen en die wij voortdurend verbinden met onze eigen tijd. In de lijst passeert ook ‘de dialoogroman’ de revue. Dat is Cholerastad op vele vlakken. Om te beginnen is het een historische roman, die een gesprek voert tussen toen en nu, cholera en corona. Voorts confronteert het boek feit met fictie. Het verhaal is een gesprek tussen die twee grootheden, onder meer door het gebruik van zogenaamd historische, feitelijke knipsels die de basis of de illustratie vormen van het fictionele verhaal. Namen en gebeurtenissen uit de knipsels duiken als personages of acties op in het verhaal. Als lezer weet je zelden of nooit in hoeverre die knipsels gemanipuleerd zijn – wie de vroegere historische romans van Jongstra kent, weet dat hij handig is met Photoshop en foto’s en archiefstukken ongemerkt kan bewerken.
Dat je het niet weet, sluit aan bij de verwarring van de hoofdfiguren en bij de strekking van de roman: wie een systeem wil bouwen om feiten van ficties te scheiden, ziet de grenzen voortdurend instorten. Je kunt dan, zoals Boevers, je toevlucht nemen tot een willekeurige ordening (het alfabet), of, zoals Peek, kiezen voor de (slechts) schijnbaar dwingende, chronologische ordening van een fictionele biografie. In beide gevallen gaat het om een zoektocht naar evenwicht en daar draait alles rond in Cholerastad. Het is geen toeval dat de twee vrienden bij hun eerste ontmoeting constateren dat er balans inzit. Hun vriendschap is een balanceeroefening, die niet bepaald vereenvoudigd wordt door Boevers huwelijk. Ook hun onderzoek is een vorm van evenwichtskunst, waarbij ze voortdurend twijfelen tussen feit en fictie, inzicht en bedrog, wetenschap en charlatanerie.
De balans zit voorts in de vertelstijl. Enerzijds zijn er allerlei technieken die je normaal associeert met wetenschappelijke teksten: illustraties, lijsten, opsommingen, inventarissen. Maar als je die goed bekijkt, zie je hoe ontregelend en grappig ze vaak zijn. Anderzijds is er de meeslepende, beeldende stijl van de verteller die alle draden van zijn verhaal op een speelse en spannende manier met elkaar weet te combineren. Jongstra is een meesterlijk verteller en een taalvirtuoos, die alles met veel genoegen en humor beschrijft. Zo besteedt hij veel aandacht aan lijfelijke functies en dysfuncties. In zijn dichtbundel Furunkel vergeleek hij de literatuur al met winden laten, en ook hier is de wind woord geworden. De stank en de rotting van het zieke lichaam komen in schitterende bewoordingen aan bod. Algemener toont Cholerastad het ontsporende lichaam: van het vitale, eindeloos uitdijende lichaam van zwaargewicht Martha tot het stervende lichaam van de cholerapatiënt.
Door die beschrijvingen toont de roman de precaire balans tussen leven en dood, gezondheid en ziekte. Als een biografie een levensbeschrijving is, dan is Cholerastad de beschrijving van het leven als ziekte. Niet dat het een morbide of somber boek is geworden; daarvoor vertelt Jongstra te speels, te verrassend en te lichtvoetig. Zijn lichte stijl sluit geen diepgang uit: wie oog heeft voor de vele niveaus die moeiteloos gecombineerd worden in een spannende en steeds veranderende evenwichtsoefening, ontdekt een onvermoed perspectief op vriendschap en liefde, kennis en onzin, leven en dood. Alles lijkt daarbij onzeker en instabiel. Maar er zijn ook zekerheden in letterenland, bijvoorbeeld dat een nieuw boek van Jongstra altijd een feest is.
Reactie plaatsen
Reacties