Daan Borloo
‘VOOR JOU’. Zo luidt de opdracht aan het begin van Mijn lieve gunsteling. Het staat er in vette drukletters, en ik voel me uiteraard bijzonder aangesproken. Marieke Lucas Rijneveld heeft dit boek voor mij geschreven. Alsof ze terstond mijn gedachten kan lezen, staat op de bladzijde daarna het volgende motto te blinken: ‘Ken me dan maar, / weet wie ik ben / en doe maar.’ Precies of dat is mijn enige gepaste antwoord op de onbeteugelde gulheid die Rijneveld zonet heeft laten zien. Jij hebt dit boek daadwerkelijk voor mij geschreven, Marieke Lucas? Welaan, dan geef ik mij volledig aan je over. Het verband tussen schrijver en lezer is al gesmeed nog voor de intussen al veel geciteerde openingszin zal losbarsten en het stelselmatig duidelijk wordt dat de ‘jou’ en de ‘ik’ in deze parateksten misschien eerder de hoofdpersonages van de roman zelf toebehoren, al is dat natuurlijk niet volgens het boekje. Mijn lieve gunsteling is namelijk een lang en breed uitgesponnen litanie van een 49-jarige veearts (de ‘ik’), geadresseerd aan zijn lieve gunsteling uit de titel, een 14-jarige boerendochter (de ‘jij’). Hun onorthodoxe verbond is zo sterk dat het alles overwoekert, ook de grenzen van de romantekst. De openingszin van het betoog van de veearts bulkt van ingevreten ongeduld en zinderend verlangen; als het deksel dat van een pot kokend water vliegt:
Lieve gunsteling, ik zeg het je maar meteen: ik had je in dat steilorige hoogseizoen als een zweer met een hoefmes uit de klauwlederhuid moeten verwijderen, ik had ruimte moeten maken bij de tussenkauwspleet zodat mest en vuil ertussenuit zouden vallen en niemand je kon infecteren, misschien had ik je enkel wat moeten pellen en bijschaven met de slijper, je moeten reinigen en droogwrijven met wat zageling.
Ook al heeft ze nog maar twee romans en twee dichtbundels uit, toch zou je deze passage al ‘vintage Rijneveld’ kunnen noemen. Daar waar talloze Nederlandse auteurs van de poldervlucht hun belangrijkste thema hebben gemaakt, doet Rijneveld immers het omgekeerde. Ze duwt ons met de neus net heel erg diep in die polder en schuwt daarbij geen enkel detail. Rijneveld snijdt voluit een verbeeldingswereld aan die in vele literaire ontvoogdingsromans slechts wordt geschetst in relatie tot iets anders, en die moedige keuze gaat gepaard met een bijzonder rijke woordenschat. Zelfs Van Dale kent de ‘klauwlederhuid’ niet, maar het woord straalt een combinatie van kracht en kwetsbaarheid uit die exemplarisch is voor het boek dat volgt, en de inborst van al haar personages. Als je leeft tussen de beesten valt het misschien net iets harder op dat mensen verduiveld onvolmaakte wezens zijn die voortdurend schade berokkenen aan zichzelf en de ander, om die dan weer proberen te herstellen met woorden die altijd tekortschieten, of stiltes die gevaarlijk gaan etteren.
Op het eerste gezicht lijkt Mijn lieve gunsteling een zuiver vervolg op De avond is ongemak, Rijnevelds veelgeprezen en met de International Booker Prize onderscheiden debuutroman. Ook nu weer worden we in een gereformeerde boerengemeenschap gedropt die kreunt onder gevoelens van schuld, schaamte, verlies en trauma. De pijnlijke gevolgen van en nare herinneringen aan de mond-en-klauwzeercrisis, die in De avond is ongemak op meesterlijke wijze wordt belicht, zijn klaarblijkelijk nog lang niet geheeld. De naam van de lieve gunsteling komen we nooit te weten, maar ze zou zomaar de iets oudere versie van Jas kunnen zijn, de 12-jarige verteller van De avond is ongemak: ook zij is immers speels en fantasierijk, maar evengoed getroebleerd door de premature dood van één van haar broers (‘de verlorene’). Bovendien konden we van de veearts die in Mijn lieve gunsteling optreedt als verteller ook al een glimp opvangen in De avond is ongemak:
De veearts kijkt langdurig naar me. ‘Ik snap niet dat je nog geen vriendje hebt. Als ik zo oud was als jij, dan had ik het wel geweten.’ Mijn wangen worden net zo heet als de zijkanten van de juskom. Ik weet niet wat het verschil maakt, waarom hij het als twaalfjarige wel had geweten maar het als oudere man in de leeftijd van vader niet meer begrijpt. Volwassenen weten toch alles.
(...)
De veearts knipoogt naar me. Ik neem me voor om morgen over hem te vertellen aan Belle. Eindelijk heb ik ook iemand om over te fluisteren. Ik zal niet zeggen dat hij veel rimpels heeft, nog meer dan het ongestreken tafelkleed. Dat hij een hoest heeft als een jong rund met pinkengriep. Dat hij ouder is dan vader en wijde neusgaten heeft waar zeker drie frietjes tegelijk in passen. Ik zal zeggen dat hij nog knapper is dan Boudewijn de Groot. En dat betekent wat.
Niets noemenswaardigs houdt je dus tegen om Mijn lieve gunsteling als een volwaardig vervolg te lezen waarin de relatie tussen de boerendochter en de veearts die hierboven al ontkiemt, verder wordt uitgewerkt. Toch heeft Rijneveld een paar details omgebogen zodat de link tussen haar eerste en tweede roman niet helemaal waterdicht is. Jas is bijvoorbeeld tien jaar oud wanneer haar broer overlijdt, maar de lieve gunsteling is amper twee als ‘de verlorene’ sterft. Ze kan zijn dood met andere woorden onmogelijk bewust hebben meegemaakt. Daarnaast is de moederfiguur slechts mentaal afwezig in De avond is ongemak, terwijl ze ook fysiek ontbreekt in Mijn lieve gunsteling. Door die dubbele ingreep is de lieve gunsteling, nog meer dan Jas, overgeleverd aan haar eigen fantasie om menselijke relaties in te vullen. Een taak waarin ze tegelijk wordt bijgestaan en tegengewerkt door de veearts, die maar al te goed beseft dat zij
iemand was kwijtgeraakt aan de dood en iemand aan het leven, het ene was hartverscheurend en het andere maakte je godsgruwelijk weerloos, het maakte je zo miezerig dat je je wel groot moest maken[.]
De hele roman draait om de dubbelzinnige rol die de veearts zichzelf toedicht in dat verstoorde ontwikkelingsproces van een veertienjarig meisje. Een rol waarmee hij onmogelijk in het reine kan komen omdat ze niet strookt met onze normen en waarden en omdat hij maar al te goed beseft dat hij haar ‘geïnfecteerd’ heeft, tegen beter weten in. In de vorm van een bekentenis — af en toe verwijst hij naar niet nader genoemde ‘magistraten’ die zijn betoog al dan niet aanhoren — onthult hij het relaas van zijn allesverterende hartstocht, voortgestuwd door zelfkwelling, dwanggedachten en nachtwanen. Jawel, Mijn lieve gunsteling vertoont op meerdere niveaus gelijkenissen met Vladimir Nabokovs Lolita, niet het minst door de kracht van de taal die wordt uitgespeeld. De schoonheid van de woorden benevelt en drogeert: net als Humbert Humbert is de veearts van Rijneveld zodanig welbespraakt dat je met hem gaat sympathiseren, ook al veracht je de daden die hij stelt. Je kunt als lezer ook geen afstand van hem nemen; je bewustzijn valt onweerlegbaar samen met dat van iemand die je eigenlijk wilt veroordelen. Het installeert een leeshouding die enkel maar schizofreen kan zijn, en net daarom zo gevaarlijk en beklijvend is.
Anderzijds is er ook een belangrijk verschil tussen beide boeken. Daar waar Lolita vele jaren bestrijkt, speelt Mijn lieve gunsteling zich af in slechts één ‘steilorig hoogseizoen’, namelijk de zomer van 2005, al is het pas enkele jaren later opgetekend. Eerder dan memoires, tekent de veearts ongecensureerde gulpen op die de verboden liefde aan hem opdringt, doorspekt van (soms later) ingekleurde herinneringen en droombeelden. Dat vertaalt zich ook in de stijl, die is opgetrokken uit quasi oneindige zinnen zonder adempauzes. Van netjes afgelijnde alinea’s is geen spoor. Het arsenaal aan komma’s waarmee Rijneveld de tekst bijeen heeft gelijmd nodigt uit om sneller te lezen, terwijl de rijke taal net om vertraging vraagt. Zoals gezegd: het verbond tussen de veearts en de gunsteling overwoekert elke grens en laat zich op geen enkel vlak beteugelen.
Door die min of meer beperkte tijdspanne gunt Rijneveld zichzelf de ruimte om in te zoomen, en ze doet dat met verve. Het genie van Mijn lieve gunsteling zit ‘m in de details: niet alleen van het streng religieuze en zwijgzame boerderijleven dat nauwkeurig en met liefde wordt geportretteerd, maar ook (en vooral) van de rijkdom die elke tiener in zich draagt. In zijn geperverteerde ode aan de lieve gunsteling blijft de veearts vaak haperen aan de vrije verbeelding die hij haar toeschrijft. Haar ongebreidelde fantasie is zijn zwakke plek, want ze wordt niet verstoord door de standvastige geplogenheden van een volwassen leven, maar net aangewakkerd door de heerlijke vloeibaarheid van haar prepuberale zoektocht naar een eigen plek in de wereld. Door haar wispelturige verlangens en onstabiele identiteitsvorming neemt de nieuwe gunsteling telkens nieuwe vormen aan: ze is een shapeshifter, gestut door de oneindige mogelijkheden van de jeugd die de veearts al lang zijn ontnomen. En die hij uiteindelijk ook haar ontneemt.
In Mijn lieve gunsteling graaft het bezongen hoofdpersonage gretig in de cultuur die haar omringt om zichzelf telkens opnieuw vorm te geven. Haar leven is (nog) één en al ontdekkingstocht. Ze is in gesprek met Freud en Hitler, speelt The Sims en Pokémon, leest R.L. Stine en Harry Potter, luistert naar The Cranberries en naar Duffy. Haar interesses zijn lenig, en zo is haar persoonlijkheid. Ze is zowel boeren- als koningsdochter, zowel vogel, kikker als otter, zowel Kate Bush als engelachtige putto, en, boven dat alles, zowel jongen als meisje. Marieke Lucas Rijneveld – de dubbele voornaam staat voor een inhoudelijk programma, een non-binaire filosofie – slaagt er als geen ander in om het androgyne te exploreren als een begeesterend nulpunt van waaruit een nieuw leven kan worden ingevuld. Tussen de regels van het boek en onder de zoden van de beschreven polder zindert een nieuw soort ontvoogding die van Rijneveld één van de boeiendste stemmen van haar generatie maakt. In plaats van grenzen te stellen, laat ze ze vervagen. Ze zet in op een kruisbestuiving tussen het zelf en de ander, tussen wandaad en weldaad, tussen machthebber en machteloze, tussen wat ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ is. Dat doet ze met zoveel toewijding en erbarmen dat het bijna tastbaar wordt. Zo laat ze de lieve gunsteling het volgende optekenen in een gesprek met de veearts:
Ik houd ook niet van mezelf, maar daarom des te meer van een ander. Ik heb zoveel liefde en tegelijk zoveel haat dat het over de randen van mijn lichaam groeit.
De grenzeloosheid van haar lichaam is tegelijk een wonde en een kans, en net hierin schuilt een soort emancipatie die de Lolita van Nabokov nooit is gegund. Het gaat natuurlijk om de mogelijkheid om onbegrensd te kunnen zijn, en niet louter samen te vallen met het kader waarin je wordt beschreven. Lolita bestaat louter in de tang van Humbert Humbert, maar de lieve gunsteling overstijgt uiteindelijk haar verteller en, bij uitbreiding, alle opgelegde categorisering die haar lenigheid fnuikt. Zo stuurt ze, laat in het verhaal, het volgende bericht naar de veearts, een citaat uit It van Stephen King:
Maybe, in the end it’s the voice that tells the stories more than the stories themselves that matters.
Misschien is dit boek, veel meer dan het eenzijdig gerepresenteerde relaas van een verboden relatie, een veelzijdig pleidooi voor die andere vorm van ‘grensoverschrijdend’ gedrag, namelijk een onbegrensde levensvisie die lenig is en laat zijn. Zoals de botten van een jong veulen. Vanuit die optiek is dit boek (en dit stuk) wel degelijk ‘VOOR JOU’ geschreven, omdat ‘jij’ en ‘ik’ uiteindelijk niets anders kunnen doen dan samenvallen.
Reactie plaatsen
Reacties