Lezen langs lange lijnen. Denken, kijken en sterfelijkheid in Cees Nootebooms 'Zo worden jaren tijd'

Anne van den Dool 

Eindelijk, op zijn 89e, zijn alle gedichten van Cees Nooteboom gebundeld. Een noodzaak voor wie de terugkerende elementen in zijn poëzie in optimale vorm wil bestuderen: van het nauwkeurige waarnemen tot de worsteling met de dood.

Aan de vooravond van de negentigste verjaardag van Cees Nooteboom (1933) verschijnt een bundeling van zijn poëzie: Zo worden jaren tijd. Gedichten (2022-1955), een overzicht dat ruim 67 jaar omspant. De titel van de bundel is ontleend aan een versregel uit het gedicht ‘Kozan-JI, Myoe, mediterend’ uit een van Nootebooms meest recente bundels, Licht overal (2012), en geeft het proces weer dat de schrijver door de decennia heen aan den lijve moet hebben ondervonden: met zo’n rijk oeuvre maakt het individuele boek of gedicht op een gegeven moment ongetwijfeld plaats voor het gevoel dat je aan de som van al die delen overhoudt.

Wanneer je deze dikke bundeling in je handen neemt, zou je bijna vergeten dat Nooteboom ook nog andere soorten tekst dan poëzie schreef. Sterker nog: hij debuteerde niet met gedichten, maar met proza, Als twintiger maakte hij direct furore met zijn debuutroman Philip en de anderen (1955). Een jaar later verscheen zijn eerste bundel, De doden zoeken een huis (1965), die naar Nootebooms eigen zeggen alleen werd uitgegeven omdat zijn eerste roman zo’n succes was. Hij zou het ook niet bij de poëzie laten: al snel begon hij zich toe te leggen op reisjournalistiek – aanvankelijk voor Het Parool, Elsevier en de Volkskrant, later voor het glossytijdschrift Avenue.

De poëzie had dus een hoop concurrentie in Nootebooms dagelijkse schrijfritueel. Toch staan gedichten, zo benadrukt de auteur in ieder interview dat ter gelegenheid van Zo worden jaren tijd verschijnt, sinds jaar en dag ‘op nummer één’. Wel is zijn werkwijze bij al deze tekstvormen verschillend: waar hij bij een journalistieke tekst een bepaalde urgentie voelt, dienen gedichten zich ‘vaak zonder enige waarschuwing’ aan. ‘Het is geen moeten van buiten, maar moeten van binnen’, omschreef de auteur het zelf onlangs in een uitgebreid interview met de Volkskrant.

 

Weinig gebundeld

Zo worden jaren tijd telt meer dan zeshonderd pagina’s, met gedichten uit welgeteld zeventien bundels, die in de loop der jaren bij afwisselend Querido, De Bezige Bij, De Arbeiderspers, Koppernik en andere uitgeverijen verschenen. Zo’n omvangrijke bloemlezing over zijn werk was tot nu toe nog niet verschenen. Zonde: sommige van de bundels die in Zo worden jaren tijd zijn opgenomen, waren jarenlang niet verkrijgbaar.

Met name in de afgelopen dertig jaar ontving Nooteboom enkele van de belangrijkste literaire prijzen die binnen het Nederlands taalgebied te winnen vallen. In 1992 kreeg hij de Constantijn Huygensprijs voor zijn volledige oeuvre. In 2004 werd hem de P.C. Hooftprijs toegekend. In het najaar van 2009 ontving hij de prestigieuze Prijs der Nederlandse Letteren, die slechts eens per drie jaar door de Nederlandse Taalunie wordt toegekend. Toch werd in Nederland tot nu toe niet vaak de behoefte gevoeld de poëzie van Nooteboom samen te brengen. In 1970 bracht De Bezige Bij een nieuwe bundel uit, Gemaakte gedichten, waarin ook eerdere bundels werden opgenomen: Koude gedichten uit 1959, Het zwarte gedicht uit 1960 en Gesloten gedichten uit 1964. Toen voelde Nooteboom een stuk minder compassie voor die eerdere gedichten dan nu, vertelt de schrijver in de introductie van Zo worden jaren tijd:

 

‘Voor de gedichten uit De doden zoeken een huis had ik in 1970 minder compassie en er verdwenen er een aantal, maar dat is nu dan ook alweer meer dan vijftig jaar geleden, en nu ik zelf oud ben laat ik ze opnieuw staan in hun volledige onschuld en met al hun al te zichtbare gebreken, in het gezelschap van teksten die ik later en soms veel later geschreven heb, al was het maar om de titel van de verzameling duidelijker te maken: zo worden jaren tijd.’

 

Inhoudelijke samenhang

In het buitenland, met name in Duitsland, is Nooteboom zo populair dat daar vaker bundelingen van zijn werk zijn gepubliceerd. Bij Suhrkamp verscheen onlangs het elfde deel van zijn Gesammelte WerkeProsa und Gedichte 2016-2021. Dat dat in Nederland zo weinig gebeurt, is gezien de inhoudelijke samenhang tussen Nootebooms werk extra vreemd: zijn oeuvre vormt duidelijk een eenheid, met allerlei overkoepelende thema’s die juist in zo’n nieuw geheel zichtbaar worden. Nootebooms vriend en rivaal Harry Mulisch noemde diens werk ooit ‘een groot organisme, waarin elk onderdeel met alle andere verbonden is door ontelbare draden, zenuwen, spieren, strengen en kanalen, waardoor onderling voeling wordt gehouden en geheimzinnige berichten heen en weer worden gezonden.’

Dat vraagt bij uitstek om een bundeling als deze, zou men zeggen. Aan de andere kant is daar eerder misschien niet voor gekozen omdat de echte Nooteboom-fanaat dan ook meteen diens andere teksten erbij zou willen pakken. In Philip en de anderen en ook Rituelen, misschien wel zijn bekendste roman, spelen de thema’s die in zijn gedichten voorkomen net zo goed een rol – maar hoe breng je proza en poëzie van een veelschrijver als Nooteboom op een aantrekkelijke en handzame manier samen?

 

Van nieuw naar oud

In de opbouw van Zo worden jaren tijd is een interessante keuze gemaakt: de meest recente gedichten komen eerst, de oudste gedichten vormen de hekkensluiters. (De oplettende lezer had het in de volgorde van de jaartallen in de titel al gezien.) Zou daarin misschien toch iets van Nootebooms schaamte voor zijn vroege werk terug te vinden zijn? Het effect is in elk geval dat het voor de lezer voelt alsof we teruggaan in de tijd: we zien Nooteboom door zijn teksten heen jonger worden, jonger denken, als een soort The Curious Case of Benjamin Button. Met ieder volgend gedicht dat we lezen, begrijpen we niet zozeer waar Nooteboom vandaan is gekomen, maar waar hij naartoe zal gaan. Het doet denken aan een zin uit Philip en de anderen: ‘Je bent geboren als een oud kind (…), je zult niets meemaken, alleen maar herinneren, je zult niemand ontmoeten, tenzij om afscheid te nemen, en je zult geen dag leven, zonder op de avond te rekenen, of op de nacht.’

In zijn inleiding ondervangt hij de kritiek die lezers op de oudere gedichten in de bundeling zouden kunnen hebben op een slimme manier: hij toont zich bewust van ‘hun zichtbare onschuld, hun wijd open emoties, het gebrek aan kunnen, kortom het zichtbare verschil met wat later, en daarna nog een keer veel later kwam’. Hij beticht zichzelf van ‘een gebrek aan savoir-faire en ‘de mogelijke freudiaanse zichtbaarheid van sommige oude gedichten’. Hij heeft het allemaal gezien, schrijft hij, en het vervolgens laten staan, met de gedachte dat het nu eenmaal niet kies is voor ‘een man van 88 om de gedichten verwijderen van een jonge collega van 22, ook al had die dezelfde naam’.

 

Lange lijnen

Met dit vuistdikke boek in handen wordt het nog makkelijker de lange lijnen in Nootebooms dichterlijke oeuvre te herkennen. Ook lezers die zijn werk niet uit het hoofd kennen, horen ongetwijfeld een belletje rinkelen bij de zin ‘Herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil’, afkomstig van de eerste pagina van Rituelen. In dit aforisme komen zijn belangrijkste thema’s samen: de tijd en hoe die onder onze ogen vervormt, of we dat nu willen of niet. Herinneren is in de ogen van Nooteboom geen neutrale bezigheid: het transformeert de tijd van een rechte lijn in een kromme, die zich weinig aantrekt wat wij mensen in gedachten het liefst bij ons houden.

De tijd houdt onlosmakelijk verband met de dood, en die is van de eerste tot de laatste pagina in deze bundeling te vinden. Van ‘de as en de geur / van het einde’ in het meest recente gedicht tot ‘het zal je eigen hart zijn dat je dood bijt’ in het oudste: het einde van het leven is nooit ver weg. Kan de poëzie ons uit de klauwen van de dood redden? Dat is maar de vraag. Nooteboom zoekt in elk geval graag een oplossing in de gedachte dat onze ziel met het uitdoven van de kaars des levens niet verdwijnt, maar overspringt op een ander lichaam. Zo maken we de overstap van het tijdelijke naar het eeuwige, zoals ook in Zo worden jaren tijd doorklinkt.

 

Schatplichtig

Ook toont Nooteboom zich graag schatplichtig aan andere dichters. Toen hij met poëzie debuteerde, wist hij zich omringd door grote namen, zoals Hugo Claus en Gerrit Kouwenaar, maar daar trok hij zich weinig van aan. Liever keek hij over de grenzen van ons kleine kikkerland. Niet voor niets vertaalde hij werk van onder anderen Wallace Stevens, Eugenio Montale, Pablo Neruda, Cesare Pavese en Michaël Krüger. Naar deze en andere dichters verwijst hij maar al te graag in zijn eigen poëzie, soms zelfs naar meerdere in één zin: ‘Plato had gelijk,/ Meléndez bewijst het’. Nooteboom is een kenner, zoveel moge duidelijk zijn, maar het komt de toegankelijkheid van zijn poëzie niet altijd ten goede.

Qua stijl laat Nootebooms poëzie zich wel degelijk typeren door klaarheid. Volledige zinnen met hoofdletters en punten lezen we, zonder al te moeilijke woorden, waaronder een melancholisch wereldbeeld verscholen ligt. Nootebooms poëzie is een vorm van hardop nadenken over alles wat wel en niet waarneembaar is, in eerdere besprekingen van zijn werk ook wel ascese of meditatie genoemd – een vorm van schrijven die hij van alle genres die hij bestrijkt het beste in poëzie kwijt kan. Daardoor ontstaat een combinatie van raadselachtigheid en helderheid, die eindeloos blijft fascineren – 654 pagina’s lang.

BIBLIOGRAFIE

Cees Nooteboom, Zo worden jaren tijd. De Bezige Bij, Amsterdam, 2023.

Anne van den Dool over Cees Nooteboom
PDF – 305,4 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.