Behoud de begeerte. Over 'Het einde van alle straten' van Frank Vande Veire

Christophe Van Gerrewey

‘Urenlang getuige moeten zijn van discussies rond een of ander fictief personage is onverdraaglijk’, schreef E.M. Cioran in zijn boek La tentation d’exister. In zijn tweede roman, Het einde van alle straten, houdt Frank Vande Veire (1958) geen rekening met die verzuchting. Hoofdpersonage en ik-verteller Frank is een alleenstaande man die zich vestigt in een grootstad gemodelleerd op Parijs. Wanneer hij dat doet, in welk tijdsgewricht, is niet geheel duidelijk: historische gebeurtenissen zijn afwezig, en bij momenten lijkt deze roman zich in de late negentiende eeuw af te spelen – een vermoeden dat pas op het eind van het boek categoriek wordt tegengesproken wanneer een mobieltje tevoorschijn wordt gehaald, en er sprake is van internet.

Frank wil werken aan zijn studie met als titel De liefde langs de grenzen van de zuivere rede: ‘Ik rekende erop dat ik met het maandelijks bedrag van mijn beurs, aangevuld met wat reservekapitaal, vier jaar comfortabel in mijn droomstad zou kunnen overleven. Ik was opgezet met mijn voornemen er te wonen zonder me al te veel buiten te wagen.’ Dat lukt niet, ironisch genoeg door het onderwerp van zijn studie zelf: in plaats van binnenskamers theoretisch te reflecteren over de onverzoenbaarheid van hart en hoofd, wordt Frank tot de praktijk gedreven en jaagt hij zelf de liefde na, in de vorm van H., een ex-geliefde uit een ver verleden die ‘al enkele jaren vóór mij in deze stad een schuilplaats had gevonden’.

Het maakt van Het einde van alle straten een romanversie van de filosofische verhandeling De liefde langs de grenzen van de zuivere rede, die zelf ongeschreven blijft. Vandaar ook de ondertitel van het boek: Een liefdesfantasie. In het eerste deel, getiteld ‘Vertoningen’, nadert Frank H. langs allerlei omwegen, bijvoorbeeld tijdens zijn activiteiten als museumgids of als theaterbezoeker. In het tweede deel, ‘Straten’, achtervolgt hij haar in de stad, meer dan dertig nagenoeg slapeloze uren lang. En in het laatste deel, ‘Verrichtingen’, wordt het menens: al dan niet tegen betaling worden er eindelijk seksuele handelingen verricht, en op het eind komt er een ‘paar’ tot stand – het doel van elke burgerlijke liefdesroman.

Algemener gaat dit boek over verlangen. Wat wil een mens? Wat gebeurt er als een mens iets verlangt? En kan je ooit echt krijgen wat je wil? Of preciezer – en met een variatie op Freuds beroemde laatste vraag: Was will der Mann? Het antwoord, in het geval van Frank, is ogenschijnlijk vrij eenvoudig: hij wil H. De onderliggende vraag – dit is immers een roman, en Frank is ‘een of ander fictief personage’ – is dan meteen wat de lezer met dat hoogsteigen verlangen moet aanvangen, en met discussies daaromtrent. Wat kunnen we redelijkerwijze willen als we lezen over een man die gedreven wordt door wat hij wil? Zeker is het dat we niet mogen aannemen dat deze Frank echt bestaat, omdat hij bijvoorbeeld zou samenvallen met Frank Vande Veire. Het verlangen naar ‘echtheid’ of ‘werkelijkheid’ wordt in deze roman op een sadistische manier in scène gezet, maar het wordt nooit ingevuld. Om te beginnen is het verleidelijk om aan Frank eigenschappen toe te kennen van Frank Vande Veire, de Belgische filosoof die in 1998 de sinds lang opgedoekte Vlaamse Prijs voor Kunstkritiek ontving, en die boeken publiceerde (bij eveneens verdwenen uitgeverijen) als De geplooide voorstelling (1997), Als in een donkere spiegel. De kunst in de moderne filosofie (2002), Neem en eet, dit is je lichaam. Fascinatie en intimidatie in de hedendaagse kunst (2005) en Tussen blinde fascinatie en vrijheid. Het mensbeeld van Slavoj Žižek (2015).

Ook Frank in Het einde van alle straten ‘weet’ iets over kunst: hij geeft bezoekers toelichting bij ‘de Glimlach’, een fictieve pendant van de Mona Lisa, en serveert daarbij de meest buitenissige verzinsels. Bovendien komt hij in aanraking met de bezigheden van twee artistieke persoonlijkheden: de tentoonstellingsmaker Jan de Keyser en de theatermaker Helioglobal. Het is ook hier moeilijk, zo niet onmogelijk, om bij de eerste niet aan Jan Hoet te denken, en bij de tweede aan Jan Fabre, omdat ook Helioglobal zijn performers heroïsch tot lichamelijke uitersten probeert te brengen. Het recentste project van Jan de Keyser is dan weer getiteld The Art of Living, en het concept is een pervertering van Chambres d’Amis, de beroemde tentoonstelling uit 1986 in Gent. Jan Hoet stelde toen hedendaagse kunst tentoon in een aantal huizen in Gent (en Frank Vande Veire was een van de redacteurs van de catalogus). In de fictieve pendant van Chambres d’Amis is er van kunst geen sprake meer: tentoonstellingsbezoekers kijken gewoon, als in een live versie van Big Brother, naar het gedrag van de bewoners. Frank raakt betrokken bij de organisatie, tot De Keyser hem zelfs vraagt om een lezing te geven over de tentoonstelling, iets wat hij weigert.

 In een bekend pamflet dat in 2003 onder meer in Yang verscheen, omschreef Vande Veire Hoet als ‘de nar van de Authenticiteit’, en Jan Fabre als een kunstenaar die lijdt onder ‘Wagneriaanse nostalgie van de kunst naar haar vroegere grootsheid, naar haar verrukkelijk onschuldige verleidingskracht’. Door alle artistieke verwijzingen heeft Het einde van alle straten, zeker in het eerste deel, iets van een sleutelroman, maar wat uiteindelijk primeert, ook in de passages over De Keyser/Hoet of Helioglobal/Fabre, is wat er redelijkerwijze van kunst te verlangen valt. Wat mogen we ‘willen’ als we met kunst of literatuur bezig zijn? Bij monde van zijn personage Frank, en met The Art of Living als casus, ridiculiseert Vande Veire de opvatting dat kunst een blik kan bieden op wat het dagelijkse leven echt is, en ook een roman kan of mag die illusie niet onderhouden. Op een aantal betekenisvolle momenten in Het einde van alle straten zitten mensen in een boek te lezen – passages waarin Vande Veire zijn poëtica en zijn kunsttheorie onthult, samen met een leeswijzer voor zijn eigen werk.

 

Een aantal haltes lang zat een vrouw schuin tegenover me verdiept in een boek. De ogen die ze enkele keren opsloeg waren volmaakt leeg. Er sprak geen enkel verlangen of verwachting uit. Was dat omdat ze zelf een en al instemming was, instemming met de wereld die zich vanuit dat kleine, compacte ding voor haar openvouwde? Op de kaft van het boek prijkte de naam van een haar onbekende man. Wellicht was hij sinds lang overleden, en indien hij nog ergens rondliep, al te spraakzaam en drukdoend, dan deed dat er niet toe. Voor deze vrouw was zijn bestaan van elk belang ontdaan, en juist hierom bloeiden deze dode letters zo moeiteloos in haar op. Juist hierom kon ze zich die gelukkige weerloosheid tegenover zijn woorden permitteren, als met een gemaskerde partner die haar tijdens een zwierige dans allerlei gelukkigheden zou toefluisteren om vervolgens voor altijd uit haar leven te verdwijnen. Ze was niet bang dat de wereld die uit dat boek oprees enkel bestond voor zover zij dat toeliet en zou vervlieten zonder een afdruk in haar achter te laten … Toen ze het boek in haar schoot legde, verried haar gezicht geen enkele emotie. Met de minste glimlach of frons zou ze hebben getoond dat ze het gelezene goed in zich had opgenomen en er voor zichzelf iets van had gemaakt, dat ze op die onbekende of dode diens gedachten had veroverd, maar onbewogen liet zij die gedachten in zich ronddwalen, en toen ze overeind veerde en luttele seconden later op het perron richting uitgang liep, zag ik haar al in de stad ronddwalen met even grote vrijheid als die gedachten in haar.

 

Verlangens moeten weliswaar worden nagevolgd, gerespecteerd en gehoorzaamd, maar ze mogen niet zomaar worden ingewilligd. Een roman onderhoudt geen directe relatie met de werkelijkheid; een tentoonstelling kan het leven niet tonen zoals het is; als een man die naar een vrouw verlangt, haar eindelijk ‘bezit’, is hij haar meteen ook weer kwijt. Vandaar de titel van deze roman: aan het einde van alle straten ligt er niets. Mensen denken dat ze hun doelen moeten bereiken door te krijgen wat ze willen, maar het slot van om het even welk plan, traject of project, hoe banaal of hooggestemd ook, is precies dat: een slot, het einde, waarna ze weer van voren af aan moeten beginnen. Het leven is geen tantaluskwelling, want wat we verlangen is wel degelijk voorhanden, en net dat is het probleem. Beter is het daarom het verlangen te rekken, en te blijven achtervolgen, of naar beneden te blijven glijden. Zoals letterlijk in deze scène.

 

Aangezien H. nergens in de dwarsstraat te zien is, moet ze ergens een doorgang naar boven hebben gevonden. Maar ik zie niets dat op een pad lijkt. Om niet nog meer tijd te verliezen spring ik over de greppel en vat de beklimming aan. Maar de helling is genadeloos steil en het natte struikgewas verbergt een doorweekte, gladde leemgrond waarlangs ik telkens weer naar beneden glijd.

 

Dit van negatie doortrokken mens-, wereld- en kunstbeeld blijkt vooral in het tweede deel van het boek, waarin het hoofdpersonage zich naar eigen zeggen gedraagt alsof hij ‘voor een ingebeeld publiek van bedenkelijk allooi een gooi deed naar het record achtervolgen’ – een belediging aan het adres van de lezer, maar ook een metafoor voor literatuur die zowel illusieloos als affirmatief mag heten.

Opmerkelijk is het dat Frank niets eet tijdens het anderhalve etmaal waarin hij H. achtervolgt door de straten van ‘de stad’, en dat Vande Veire daar geen misverstand over wil laten bestaan. Het blijkt uit variaties op dezelfde zin die zich om de zoveel pagina’s aanbieden: ‘Door de leegte van de boulevard verlegde mijn aandacht zich even naar mijn maag.’ ‘Misschien was het tijd om gehoor te geven aan de signalen die mijn maag me stuurde.’ ‘Ik had besloten het geknor van mijn maag te negeren.’ ‘Ineengezakt voel ik mijn vermoeidheid, en mijn knorrende maag.’ ‘Wanneer ik na zevenen het park inloop, met een maag die ik aan zijn geknor overlaat, veronachtzaam ik bijna het beeld waar H. een poosje naar stond te kijken.’ ‘Ik zou iets kunnen eten, maar blijf bij mijn voornemen dat vandaag niet te doen.’ Drinken mag wel: ‘Dan maar een biertje.’ ‘Ik besluit ergens een biertje binnen te slaan.’ ‘Als ik mijn nog bijna volle glas in mijn keelgat giet, word ik gewaar hoe leeg het daarbinnen is.’ ‘Mijn maag knort heftig, of knaagt hij? Vanaf wanneer wordt een geknor een geknaag?’ ‘Ik voel dat mijn lichaam zich wil voeden.’

Ook H., het object van Franks verlangen, kan het blijkbaar zonder voedsel stellen, wat haar alleen maar aantrekkelijker maakt, en wat opnieuw aanleiding geeft tot reflectie over het even noodzakelijke als onvermijdelijke behoud van begeerte: ‘Het liep tegen tweeën. In de passage had ze alle gelegenheid gehad om een hapje te eten. Het was niet in haar opgekomen. Misschien was ook eten voor haar een overdaad waaraan ze zich liever niet overgaf, misschien ging voor haar ook daarin een belofte schuil die ze wilde bewaren.’ Eten (of vasten) geeft de strijd aan tussen lichaam en geest: ons lijf bepaalt wat we willen, onze geest – die ons onderscheidt van al het andere dat bestaat – reikt kansen aan om die verlangens af te houden.

Als Frank zich toch met H. weet te verenigen, gebeurt dat aan het eind van het boek, en is ook het eind van de straat bereikt. Het vertelperspectief verspringt, en Frank wordt nu beschreven in de derde persoon, terwijl Vande Veire, als auteur, heel kort, de ik-figuur wordt.

Over de uren die volgden kan slechts worden gezegd dat Frank werd overweldigd door de onvermoede, onwaarschijnlijke gelijkenis tussen H. en alles wat tot op vandaag wordt verbonden met het vrouwelijke. Hoe zij in deze gelijkenis weggleed, hoe ze zich daartoe bekende, hoe ze haar wezen overgoot in dat grote lichaam van haar, het tot in al zijn uithoeken bewoonde, verloren – voor dat alles wil ik geen woorden zoeken. De zon was al over zijn hoogste punt heen toen ze in elkaars armen in slaap vielen.

Het is de even consequente als paradoxale conclusie van Het einde van alle straten: mensen zouden nooit mogen krijgen wat ze willen, tenzij ze Frank heten, want die krijgt de vrouw die hij wil, of Frank Vande Veire, want die heeft toch maar mooi dit boek geschreven.

 

BIBLIOGRAFIE

Frank Vande Veire, Het einde van alle straten. Uitgeverij het balanseer, Gent, 2022.

Frank Vande Veire, ‘I Love Art, You Love Art, We All Love Art, This is Love’, Yang, nr. 2, 2003, pp. 169-182.

Christophe Van Gerrewey over Frank Vande Veire
PDF – 303,1 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.