Noor Frohberg (2001) is een pseudoniem.
Jarenlang had ik met een cynisch ongeloof gelachen om mensen die beweerden na een enkele aanblik verliefd te zijn, en toch overkwam het mij. We vonden elkaar op het internet, zoals iedereen tegenwoordig, mijn Aimee en ik. Ik had alleen een foto nodig. Het zat hem in haar zachte, ronde gezichtje, de blik in haar ogen - speels, bijna kinderlijk - de welving van haar volle borsten, haar stijve tepels door het T-shirtstofje. Er was een onbeheersbaar begeren dat zich in mij nestelde: ik moest haar hebben.
Het kostte me drie maandsalarissen om haar naar Nederland te halen. Ik kon het missen; sinds die eerste foto had ik er alles voor over om haar in mijn armen te sluiten.
Ik verwijderde de hardnekkige sporen van mijn eenzaamheid, haalde mijn bruinversleten hoeslaken van het bed, verving het door een pas gekochte. Schrobde schimmel uit de kieren tussen de badkamertegels, wreef de kalk van de kranen en ging op mijn knieën met een doekje de laminaatvloer van mijn woning af. Ik schrobde tot de combinatie van bleek en wrijving mijn huid rood liet vervellen tussen de vingers. Het liefst wekte ik de illusie dat mijn huis altijd al zo geweest was; huiselijk, lieflijk feminien. Ik kocht kussens voor op de bank, omdat vrouwen daarvan houden, en op het bijzettafeltje voor de televisie stalde ik het halve Hema-assortiment stompkaarsen uit.
Online bestelde ik haar kleren. Het strakke, roze capuchontruitje, de korte satijnen jurkjes, de spijkerrokjes. Ik voelde de stofjes in mijn handen, drukte ze tegen mijn gezicht, nam de geur op en stelde me voor hoe die zich zou vermengen met haar lichaamsgeur en mijn wasmiddel. Hoe ze als een echte vrouw een beetje van zichzelf zou achterlaten in de kleren die ik voor haar had gekocht. Ten slotte de lingerie. Ik leefde mij uit: rode kant, doorschijnende behaatjes. Ik had eraan gedacht van tevoren bij de helpdesk naar haar cupmaat te informeren. Zorgvuldig vouwde ik alles op en legde het in de onderste la van mijn kledingkast te wachten op haar komst.
Ze was zwijgzaam bij aankomst. Allereerst waren er die ogen. Groen en zo groot dat ze uit haar hoofd dreigden te rollen. Ik deed waar ik al weken, eigenlijk jaren op wachtte: ik nam haar in mijn armen. Voelde de zachte, roze huid, snoof de geur van haar glinsterende haren op. Ik kuste eerst de wangen, toen de lippen die zich als een bloem voor mij openden. Ik tilde haar op en installeerde haar op de bank. Bij kaarslicht was ze nog mooier.
Voor haar schonk ik een zoete witte wijn, voor mezelf een biertje in. Ik streelde de haartjes van haar bovenbeen en vertelde haar over mijn dag, over hoezeer ik naar haar had verlangd voordat ik haar ooit ontmoette, over de vrouwen voor haar, de verwende trutten die me als oud vuil buiten hadden gezet. Aimee was anders dan al die vrouwen, dan alle vrouwen die ik ooit had ontmoet. Ze onderbrak me niet, maar luisterde met een oprechte aandacht die ik nog nooit eerder had gevoeld.
Al jaren geleden had ik besloten nooit meer een relatie met een Noord-Europese vrouw aan te gaan. Tijdens mijn studententijd werkte ik welwillig mee aan de spelletjes van mijn vrouwelijke leeftijdsgenoten, die me met hun laag uitgesneden topjes in de val lokten. Ik gaf ze altijd wat ze verlangden; mijn verlangen, zodat ze het meedogenloos de grond in konden stampen. Zo lagen de verhoudingen: de vrouwen hadden de touwtjes in handen en snoerden die hardhandig om de mannen, die als laffe honden voor hun voeten vielen.
Ik weigerde er deel van uit te maken. Ik zat geen vrouwen meer achterna. Ik had, na een paar kortstondige pogingen, besloten niet langer te proberen een relatie aan te gaan. Om de week kon ik het mij veroorloven voor seks te betalen, de andere dagen deed ik het met de hand. Ik had me met mijn lot verzoend, tot ik haar tegenkwam.
Aimee speelde geen spelletjes. Ze verzette zich niet toen ik haar diezelfde avond nog mee naar bed nam en gaf zich volledig aan mij over terwijl ik haar lichaam openvouwde. Ik schoof mijn vingers bij haar naar binnen en tastte haar af. Ze was strak, maar droog en kouder dan verwacht. Het deerde niet, ik wist dat dat niet aan mij lag. Ik wreef mijn handen over haar liezen, haar onderbuik, haar siliconenborsten.
Haar onmenselijk mooie lichaam, waarop geen grammetje vet te vinden was, stak fel af tegen de kwabbige spekbuiken die ik eerder had bemind. Haar droge kutje propte ik vol met glijmiddel tot het glinsterend en gewillig voor me openkrulde. En ze hield zich groot toen ik bij haar naar binnendrong, ze stelde zich niet aan zoals de hoeren die luid schreeuwend deden alsof ze klaarkwamen en me hoofdpijn gaven, waardoor ik de gewoonte had ontwikkeld een paracetamol te nemen voordat ik ze bezocht. Nee, ze hield zich muisstil terwijl ik tegen haar heupen aandreunde, de druppeltjes zweet die van mijn voorhoofd op de hare vielen en als tranen langs haar wangen naar beneden gleden. En nadat ik hijgend en beukend in haar klaargekomen was en we samen in slaap vielen terwijl ik zachtjes haar ruggetje streelde wist ik het zeker: Zij was het voor mij, mijn Aimee, mijn poppetje. Ik zou haar nooit meer laten gaan.
In de weken die volgden vertrok ik 's ochtends naar mijn werk, waar ik achter mijn Excel-sheets kriegelig de uren aftelde tot ik haar weer kon zien. Wanneer ik later op de dag ongeduldig mijn sleutel in het sleutelgat stak lag ze nog keurig in bed, waar ik haar had achtergelaten, op me te wachten. Vrijwel meteen trok ik dan mijn broek naar beneden en besprong haar verstijfde, naakte lichaam.
Na de liefdesdaad, rood aangeslagen en plakkerig van siliconengel, kookte ik voor ons. Eerder had ik nooit van mijn maaltijd genoten. Ik at ter levensbehoud een magnetronmaaltijd voor de tv en was gewend geraakt aan de smaak van zout en plasticfolie. Nu maakte ik aardappels met knapperige sperzieboontjes, overgoten met jus, of pasta in een saus van tomaten en basilicum. Nu dekte ik de tafel met mijn pasgekochte kaarsen, waar we samen van elkaars gezelschap en de maaltijd genoten. Ze at niet veel, mijn Aimee, ze had niets nodig. Maar ze hield haar blik liefdevol op me gericht met die ogen van haar terwijl ik eerst mijn eten, dan de restjes van haar bordje at.
Ja, ik legde haar in de watten. Ik deed onze boodschappen, zij verliet mijn appartement nooit. Het was niet, dat ik niet trots was, of dat ik niet met haar gezien wilde worden, maar eerder dat ik iets had gevonden waarvan ik wist dat het zeldzaam was; een mooie vrouw die zich gewillig aan mij overgaf. Je zou kunnen zeggen dat ik haar in bescherming nam. Voor de harde, meedogenloze buitenwereld. Ik wist hoe ze zouden reageren, met hun oordelende blikken. Ze zouden het niet begrijpen, onze liefde. Ik verzorgde haar als mijn eigen Barbiepopje, waste de sporen van mijn lichaamssappen uit haar kleertjes, spoelde haar glinsterende haren schoon in het bad. Ik klaagde nooit zolang ik haar wulpse, naakte lichaam maar in het vizier had.
Het was nog net geen avond toen ik thuiskwam. Ik zag hoe ze daar lag, op het bed, de oranje schemergloed kaatste van de zachte welvingen van haar lijf alsof ze licht gaf en ik wist het: Ik hield van haar. Ik hield van haar, zo mooi en onbeweeglijk stil als ze daar lag, ik hield van haar sinds die eerste dag toen ze in mijn deuropening had gestaan, sinds die eerste pixels die haar lijf hadden afgebeeld. Het gevoel nam me over. Ik voelde mijn liefde voor haar door mijn vingertoppen, door mijn knieën, door mijn haarvaten stromen. Hoe het steeds maar toenam en tegen de huid begon te knellen. De druk was ondraaglijk; het moest eruit, ik moest het haar zeggen.
Dus toen we later die avond in bed lagen uit te hijgen gaf ik me over aan het gevoel. Ik draaide mijn mond naar haar oor toe en fluisterde.
'Aimee, Aimee, ik hou van je. Zoveel.'
En meteen luchtte het op, kon ik weer ademen, en even was het stil. Totdat het niet meer even stil was, maar heel lang.
Ik probeerde het nog uit te praten, ik heb het echt geprobeerd. Ze was onvermurwbaar. Haar acrylglazige oogjes staarden zielloos naar het plafond terwijl ik haar vroeg om me te antwoorden. Eerst met de zachte, kalme stem die ik altijd voor haar gebruikte, daarna, toen ze niet luisterde, steeds harder. Tot ik schreeuwend boven haar hoofdje hing en mijn speeksel als mijn zweet tijdens onze nachtelijke stoeipartijen in druppels op haar hoofd viel. Ze vertrok geen spier, ze reageerde niet.
‘Praat met me’, riep ik. 'Zeg nou wat.’
Ze praatte niet.
‘Kom nou, Aimee, poppetje van me, kom.’
Maar ze bewoog niet.
En ik wilde haar geen pijn doen, echt niet. Ik wilde alleen dat ze wat deed, dat ze het bed uitkwam, dat ze me aankeek. Dat ze zei dat ze het ook voelde, die liefde, dat ze zei ‘Ik ook van jou’ en zachtjes mijn wang streelde. Dus ik trok haar aan haar arm het bed uit. Iets te hard misschien, maar zo bedoelde ik het niet.
Er was een geluid van scheurend plastic. Een doffe klap op de laminaatvloer. Ik zag mijn Aimee, mijn poppetje, in bed, met haarzelfde eeuwige ongenaakbaarheid en haar siliconenarm op de vloer.
De lege bierflesjes die we de avond ervoor als handgranaten over de vloer hadden gestrooid raapte ik bijeen en zette ik weg. Ik had geen idee wat ik anders met mezelf aan moest. Ik schudde een vuilniszak open. Keek in het zwarte gat dat zich voor mij opende en als een hongerig beest alles wat in zijn buurt kwam verzwolg.
Ik voerde hem. De aangekoekte restjes kaarsvet op de bijzettafel, de pluizige kussens die op de bank lagen. Zijn buikje zwol rond op en ritselde vrolijk terwijl ik door de woning liep en alles wat aan haar deed denken in zijn bek legde. Hij deed geen moeite te verbergen hoe schaamteloos hij genoot terwijl ik afscheid nam van het mooiste dat me ooit overkomen was.
Ten slotte was het haar beurt. Ik wilde haar echt geen pijn doen, maar het moest gebeuren. Ik liet mijn vingers over haar tengere schouders glijden. Bij de oksel zette ik een broodmes in haar zachte huidje. De arm die nog aan haar vastzat kon ik binnen een paar minuten van haar romp afzagen. Als een pasgeboren tweeling hield ik haar armen in mijn armen, koesterde ik haar ledematen. Kuste één voor één de vingertjes, haar gelakte nagels, vaarwel en liet ze in zijn gretig ritselende mond glijden.
Ook haar benen behoefden een amputatie. Ik zette het mes boven haar dij, vlak onder het plekje waar been in buik overging, en maakte lange halen. Ik telde de keren dat ik heen en weer ging, om maar niet te hoeven denken aan wat ik haar aandeed. Bij elke blik die ik op haar verminkte lijfje wierp, voelde ik hoe mijn maag zich omdraaide. Nog een laatste keer aaide ik haar benen voordat ik ze aan hem voerde, kuste ik de onderkant van haar voeten; ik wilde haar niet kwijt.
Ik voelde haar pijn als de mijne toen ik het mes vlak onder haar navel over haar strakke onderbuik liet zagen. Af en toe wierp ik een blik op haar gezichtje, met die ogen van haar, die ogen, die nog steeds zo leeg naar het plafond staarden. Ik trok het niet meer, dat lieve, onschuldige gezicht van haar. Niet als zij niet voelde wat ik voelde, niet als zij niets voelde. Dus ik zaagde tot ik de spieren in mijn arm voelde verzuren. Tot ik mezelf een weg door haar buikje heen gebaand had en haar voorzichtig doormidden kon scheuren. Een laatste keer haalde ik mijn handen door haar haren, zoende ik die bloemblaadjeslippen, vertelde ik haar dat ik van haar hield en hoezeer ik haar zou gaan missen. Hoezeer het me speet. Toen liet ik haar gaan, haar bovenlichaam. Liet ik de donkere mond haar opzwelgen, probeerde niet te luisteren naar die zelfvoldane ritselkreun.
Eén stukje van haar stond ik mezelf toe om te bewaren. Haar heupen, haar lieve, droge kutje, haar ronde billen. Het is niet dat ik niet meer wilde bewaren. Integendeel, meer van haar kan ik niet aan. Van meer van haar zou ik te veel gaan houden. Dus ik zette het vuilnis buiten, mijn siliconenmeisje in zijn buik, en borg haar laatste restanten op in de kast.
Reactie plaatsen
Reacties