Jens Meijen
Smaakmaker bij DW B 2022 1: Horen en gehoord worden. Luisterliteratuur in de Lage Landen
Iemand die anno 2022 de vitaliteit van de literatuur probeert te meten aan de hand van gedrukte pagina’s, zal een vertekend beeld zien. Literatuur buitelt door de straten en dringt door in de publieke ruimte, podia barsten van het talent, en literatuur is steeds vaker het onderwerp van uitgebreide podcasts die veel weg hebben van luister-essays.
Veel van die nieuwe teksten gaan over identiteit, onrecht en samenhorigheid, zoeken verbinding met een publiek, vertellen over dieppersoonlijke ervaringen (en worstelingen), en zijn activistisch van aard. Bovendien worden ze geschreven door personen van diverse achtergronden. Literatuur is een staalkaart van de samenleving, en diverse tijden zouden dus moeten leiden tot diverse literatuur. Toch zien we dat veel traditionele literaire instituten die omschakeling nog niet gemaakt hebben: er lijkt een kloof te gapen tussen wat literaire tijdschriften publiceren en wat sommige, voornamelijk maar niet uitsluitend jongere, auteurs schrijven en hoe ze die teksten naar buiten brengen.
Het valt moeilijk te ontkennen dat veel (zeker jongere) lezers en schrijvers een discrepantie zien tussen het overwegend mannelijke, cisgender, witte establishment enerzijds en de diverse waaier aan poëzie en proza die in de Lage Landen geschreven en gebracht wordt anderzijds. Die visie is erg zwart-wit en redelijk reductionistisch, maar er zit naar alle waarschijnlijkheid enige waarheid in. Betekent dit dat leden van het establishment, zoals bijvoorbeeld gevestigde literaire tijdschriften, zichzelf moeten heruitvinden om (de perceptie van) die discrepantie te herstellen? Op die vraag zal dit nummer geen antwoorden bieden, want het lijkt me niet productief om te bepalen wat literaire tijdschriften zouden moeten doen. Dit focusnummer is dus niet normatief van aard en probeert geen uitspraken te doen over wat zou moeten zijn. Het probeert eerder te begrijpen of de hierboven beschreven kloof werkelijk bestaat, en zo ja, waarom.
Dit nummer gaat over luisterliteratuur. Dat is een term die voornamelijk gebruikt lijkt te worden voor ingelezen romans – luisterboeken dus. Ik stel voor om de term in de plaats daarvan te gebruiken voor alle literatuur die met de oren ‘gelezen’ kan worden. Alle teksten die op een of andere manier voorgelezen worden, dus. De term luisterliteratuur overlapt dus met spoken word, maar luisterliteratuur is breder. Spoken word is podiumgericht, terwijl luisterliteratuur toehoordergericht is (dus niet per se live). Dat verlost luisterliteratuur van de nood om zaken al te expliciet te benoemen (want de luisteraar kan terugspoelen), wat een centraal punt van kritiek is van het zogenaamde establishment. Op die manier vormt luisterliteratuur zo mogelijk een kruispunt tussen het gesproken en het geschreven woord.
De waardering van gevestigde literaire tijdschriften voor bepaalde vormen van luisterliteratuur laat op zich wachten, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat dat establishment wereldvreemd is– een mogelijke verklaring is dat de persoonlijke ervaringen en interesses van de leden van het establishment niet overeenstemmen met wat vaak op podia gebracht wordt. Dat is problematisch, want het establishment is een poortwachter: het beslist wie het literaire veld kan betreden en wie niet. Hoe minder luisterliteratuur het veld betreedt, hoe minder mensen met die ervaringen ook deel worden van het establishment. Een vicieuze cirkel dus. Laat ik er wel aan toevoegen dat gevestigde tijdschriften niet zelden heuse literaire events op het getouw zetten, die veel verder gaan dan de presentatie van een papieren nummer op het podium.
Tegelijk kan het establishment ook beargumenteren dat gesproken literatuur nu eenmaal minder krachtig en minder interessant is wanneer ze op papier komt te staan, simpelweg doordat het element van de performance (of het voorlezen) essentieel is om het volledige kunstwerk te doorvoelen. Het verlies van dat element zou dan verklaren waarom de poorten van literaire tijdschriften vaker gesloten blijven voor bijvoorbeeld spoken word. Live performances moeten rekening houden met de limieten van een publiek – het moet onmiddellijk te begrijpen zijn, want de toehoorder kan niet zomaar terugspoelen om een stukje nog eens opnieuw te horen. Dat geeft beperkingen, maar die zijn niet onoverkomelijk.
Waarschijnlijk ligt de waarheid ergens in het midden: gevestigde tijdschriften gaan graag voort op hun geprezen elan en zijn daardoor vaker wat (te) terughoudend tegenover luisterliteratuur, terwijl er veel luisterliteratuur is die inderdaad enkel goed is om naar te luisteren, net omdat ze op papier – met volle aandacht en langdurige reflectie – voor sommige toehoorders niet prikkelend genoeg is om te blijven boeien.
Vandaar dit focusnummer. Hoe schrijven we literatuur die conceptueel uitdagend is, die vernieuwend is qua stijl en toon, maar die ook ontegensprekelijk een lust voor het oor is? Een tekst die luidop gebracht kan worden, maar waar ook op doorgedacht kan worden, nog lang na het horen? Bestaat er literatuur die knettert en vonkt op het podium én op het papier, en die verbale muziek verzoent met bodemloze conceptuele diepte? De teksten in dit focusnummer bewijzen mijns inziens van wel.
Toch blijft het een onconventioneel nummer. Ten eerste is het naast te lezen ook volledig te beluisteren. Om het element van de performance niet te verliezen, zijn alle teksten ook ingesproken door de auteur(s). Ten tweede zijn verschillende auteurs, waaronder ook artiesten die voor- namelijk op een podium staan, uit hun comfortzone getreden door in een voor hen ongewoon genre te schrijven. Ten derde, en het belangrijkste van al, is het nummer niet inhoudelijk consistent – de onderwerpen van de teksten schieten alle kanten uit – maar volgt het vooral een vormelijke lijn. Qua insteek zijn heel wat teksten dus totaal verschillend. Toch zegt dat volgens mij iets over de diversiteit van luisterliteratuur én van de makers van dergelijke literatuur. Dit is bovendien een verkenningsmissie, een bodemonderzoek, eerder dan een echte catalogus van wat luisterliteratuur is of kan zijn. Het is geen overzicht of inventaris, en de definitie van luisterliteratuur – if any – die eruit oprijst is dus onvermijdelijk onvolledig. Ook de aanwezigheid van eigenlijke luisterliteratuur is relatief beperkt: het nummer bestaat eerder uit reflecties op dan uit voorbeelden van. Toch is het een voorzichtige eerste stap in de omschrijving van een fenomeen dat al langer bestaat maar vooralsnog weinig geïnstitutionaliseerd is.
De verkenners van dienst hebben ieder een unieke duit in het zakje gedaan. Anne Provoost schreef gedichten die een ware streling voor het oor zijn. Yelena Schmitz haakte in op de maatschappelijke kracht van luisterliteratuur door te schrijven over haar project ‘De Imaginaire Pelgrimstocht’, waarvoor ze samen met een illustrator en beeldend kunstenaar de persoonlijke verhalen van gedetineerden in de gevangenis van Beveren in kunstwerken – waaronder luisterliteratuur – verwerkt. Moya De Feyter schreef een zintuiglijk gedicht over het bewustzijn van bomen, met een rijk klankenspel als humuslaag. Yousra Benfquih pende brieven neer over persoonlijke expressie, de onzekerheden van performancekunst, en de verhouding tussen het gesproken en geschreven woord. De brieven zijn met de hand geschreven, niet alleen om de klank, het ritme en het vloeien van de gesproken taal te weerspiegelen, maar ook om de kwetsbaarheid van luisterliteratuur vormelijk weer te geven. Esohe Weyden publiceert in het voorjaar van 2022 een bundel van spoken word-poëzie bij Uitgeverij Vrijdag, en reflecteert op dat relatief zeldzame fenomeen. Aafje de Roest breekt een lans voor hiphop als luisterliteratuur, met de Iraans-Nederlandse muzikante Sevdaliza als muze. Lies Jo Vandenhende en ikzelf schrijven elkaar brieven over literatuur en muziek als manier om het leven het hoofd te bieden. Peter Holvoet-Hanssen en Han van der Vegt leveren een absurde, heerlijk chaotische podcast die de lezer op metaniveau doet reflecteren over het fenomeen podcasting en de mogelijkheid van literatuur om natuurlijk vloeiende gesprekken weer te geven, terwijl Babeth Fonchie Fotchind het gehoor thematiseert in een tedere maar droevige reeks gedichten. Daan Doesborgh overpeinst het fenomeen podcasting en de verstilling van het neoliberale leven in poëzie, en Lotte Dodion schreef een eigenzinnige, knetterende audiopartituur die de mogelijkheden en limieten van audioliteraire cross-overs aftast aan de hand van een trilhaartje in een oor.
Uit de teksten in dit focusnummer lijkt het alsof er, binnen de diversiteit aan luisterliteratuur, zich een spectrum vormt. Aan de ene kant staat meer activistische en podiumgerichte kunst die expliciet gericht is op het performen, die meestal tot uiting komt op evenementen als klimaatmarsen, manifestaties, open mics, en podiumavonden. Vaak richten zij zich rechtstreeks tot een publiek of tot de maatschappij. Het is luisterliteratuur die zich meestal concentreert op een meer lichamelijke vorm van begrip. Aan de andere kant staat meer digitaal gerichte luisterliteratuur die berust op de digitale drager, het kunnen terugspoelen van de tekst, en bijkomende geluiden zoals muziek. Het medium bepaalt dus minstens ten dele de precieze vorm van de luisterliteratuur. Toch blijft het, zoals gezegd, een spectrum: er is luisterliteratuur die uitsluitend bedoeld is voor performance, maar er zijn ook gedigitaliseerde performances, geperformde leesteksten, geherperformde digitale opnames, neergeschreven gesprekken, performances met muziek, tot leesliteratuur (een roman bijvoorbeeld) die voorgelezen wordt … De context bepaalt in feite alles. Die soorten luisterliteratuur hebben misschien allemaal hoogs eigen vormelijke kenmerken, maar dat kunnen we in één focusnummer niet bepalen. Hebben we voor beide uitersten een label nodig? Meatspace- literatuur en cyberspace-literatuur? Analoge en digitale literatuur? Ook dat kan ik hier niet definitief omlijnen. Wat luisterliteratuur vooral anders doet dan leesliteratuur, is de manier waarop ze zich in de samenleving begeeft en beweegt: luisterliteratuur laat zich makkelijk delen en resoneert schijnbaar sneller bij een niet noodzakelijkerwijs lezend publiek.
Dat geeft andere mogelijkheden en perspectieven aan luisterliteratuur – niet per definitie betere of slechtere dan leesliteratuur.
Uiteindelijk heeft het coronavirus een grote impact gehad op het eindresultaat van dit nummer. De samenstelling ervan is begonnen toen de wereld zich langzaam weer opende, met tot gevolg dat heel wat aangeschreven auteurs met een overvolle agenda zaten voor de komende maanden, en dus moesten weigeren. Ondanks die uitdagingen geloof ik dat dit ons een fijnmaziger beeld geeft van wat luisterliteratuur, en bij uitbreiding literatuur tout court, vermag. Het beter begrijpen van wat luisterliteratuur is en van wat het kan zijn, lijkt me een eerste stap naar het verbinden van de gevestigde literaire wereld en een nieuwe garde.
Eigenlijk is het ook een relevant nummer net dankzij corona: veel van de auteurs in het nummer zijn echte performancekunstenaars, en hebben, naar eigen zeggen, nog eens hun eigen ding kunnen doen zonder de stress van een mogelijke afgelasting. Misschien dwingt het virus performance- kunstenaars ook om hun praktijk te herzien, mogelijk meer naar de digitale wereld, hopelijk zelfs richting tijdschriften, wat ze vaak wensen. Het nummer toont ook dat literatuur altijd kruipt waar de mens niet gaan kan: terwijl het dagelijkse leven afwisselend dichtslibt en voorzichtig weer opent, brengt dit nummer de performance van literatuur, de verbindende werking van kunst, naar een publiek, door tijd en ruimte heen. Welke ontwikkelingen zullen we in de toekomst nog zien? Hoe zal de verhouding tussen het podium, de digitale wereld en het papieren blad evolueren, en hoe die tussen publicaties en performances? Het zijn vragen die enkel de tijd kan beantwoorden.