Afscheid van de natuur. Over ‘waarom vogels’ van Edzard Mik

Lodewijk Verduin

Goede vraag: waarom vogels, eigenlijk? Binnen het tegenwoordig populaire genre van klimaatfictie wordt de boodschap (in het kort: dat de mensheid door de natuur te blijven vervuilen en vernietigen haar eigen graf graaft) doorgaans met zwaarder geschut overgebracht. Hooggewaardeerde Angelsaksische baanbrekers als Oryx and Crake (2003) van Margaret Atwood, The Road (2006) van Cormac McCarthy en The Stone Gods (2007) van Jeanette Winterson roepen bijvoorbeeld barre, dystopische werelden op, waarin klimaatverandering heeft gezorgd voor een totale ontwrichting van de maatschappij en de dienst wordt uitgemaakt door bandieten, militairen of dictatoren. In een recente golf Nederlandstalige romans komt de ecologische Apocalyps steeds in de gedaante van het onhoudbare water – geen wonder, aangezien het voor de Lage Landen daadwerkelijk de grootste natuurlijke dreiging is. Lieke Marsmans Het tegenovergestelde van een mens (2017), welbeschouwd de eerste uitgesproken ecokritische tekst van deze eeuw, draaide al om een damdoorbraak, en schrijvers die in haar voetsporen traden, kozen vaak voor overstromingen of orkanen. Dat gaat in ieder geval op voor Eva Meijer (Zee nu, 2022), Wouter Godijn (Karina of de ondergang van Nederland, 2021) en Adriaan van Dis (KliFi. Woede in de republiek Nederland, 2021). Het boek van alle angsten (2020), de overdadig grimmig getitelde roman van Emy Koopman, beschrijft het karakter van de klimaatramp minder expliciet, maar dat die aanstaande is en het einde van de mens zal betekenen, staat vanaf de eerste bladzijde vast. Daarna wordt er ook nog een gewelddadige, repressieve machthebber opgevoerd die de laatste uren van de aardbewoners extra mag bederven. 

            Vergeleken met dat alles is het uitsterven van vogels een beduidend minder zwaar fenomeen om de destructieve menselijke invloed op de natuur mee te verbeelden. Op het eerste gezicht althans, want deze dieren symboliseren en belichamen ook een onontbeerlijk alternatief bestaan, zo schrijft Edzard Mik (1960) in zijn elfde roman waarom vogels: ‘Meer dan andere dieren leken ze er voor óns te zijn, ze waren er om ons iets te zeggen of ergens mee in contact te brengen, met een andere wereld, lichter, ruimer, gelukkiger, waar we ooit hadden thuisgehoord – als ze zouden verdwijnen waren wij ook nergens meer en was alle hoop verloren.’ Dat levensgevoel is lastig op te geven, vandaar dat een groep vrijwilligers regelmatig samenkomt bij de Plas van Wely om vallen te zetten, gevangen vogels te tellen en hun soort te inventariseren, en ze daarna weer te los te laten. Sommigen van hen hebben de hoop dat hun werk de lokale politiek tot inkeer zal brengen, waarmee de dieren voor uitsterven zullen worden behoed, anderen zijn minder optimistisch en beschouwen deze activiteit eerder als een melancholisch ‘afscheidsritueel’.

 

‘Meer dan andere dieren leken ze er voor óns te zijn, ze waren er om ons iets te zeggen of ergens mee in contact te brengen, met een andere wereld, lichter, ruimer, gelukkiger, waar we ooit hadden thuisgehoord – als ze zouden verdwijnen waren wij ook nergens meer en was alle hoop verloren.’

 

            Tot deze laatste groep behoort Emmy, een excentrieke leraar biologie met een warrige rode haardos, die met haar nonchalante uiterlijk een onaangepaste en daarmee vrijgevochten indruk maakt. De lezer ziet haar uitsluitend door de ogen van Katja, haar beste vriendin sinds hun schooltijd en de verteller van dit boek. Katja was een geliefde operazangeres maar stopte middenin een uitvoering van Die Walküre plotseling met zingen en zette vervolgens een punt achter haar carrière. Nu maakt ze ‘straatopera’ en bewerkt ze in die hoedanigheid klassieke stukken als Madama Butterfly en De toverfluit voor een breed publiek. Hoewel ze meer op heeft met cultuur dan natuur, wordt ze op een dag door haar vriendin meegesleept naar het meer – niet alleen uit activistische overwegingen, maar ook om kennis te maken met Tido Bleichrodt. Deze bleke, wereldvreemde hovenier is de zoon van een beroemde en verguisde trotskistische schrijver, die leefde in afzondering en nooit gefotografeerd werd zonder zijn pijp (een soort amalgaam van Theun de Vries en Harry Mulisch, dus). Daarnaast gaat het gerucht dat Tido met vogels kan praten. Emmy is sterk door hem gefascineerd, maar ze is niet de enige: deze stoïcijnse natuurmens blijkt een keur aan jongere minnaressen te hebben aan wie hij zijn levenskennis overdraagt. Wanneer Katja zich bij hen voegt, komt het tot een breuk tussen de twee vriendinnen. Nadat een vogelprotest wordt opgebroken door de lokale politie en Emmy een nacht in de cel heeft moeten doorbrengen, verdwijnt ze.

            Katja gaat naar haar op zoek, maar wel via een paar omwegen. Ze verblijft een periode bij Tido en gaat op bezoek bij diens stervende vader. Wanneer het zover is, woont ze met Tido de begrafenis van de oude Bleichrodt bij en volgt ze de uitgebreide necrologieën in de dagbladen en op televisie. Naast lof en idolisering komt er ook hevige kritiek voorbij. Een medeliterator is ervan overtuigd dat Bleichrodt ‘het einde van de literatuur had ingeluid met zijn veelvuldige verschijning in de media en de door hem geschapen mediapersoonlijkheid. Dankzij hem was de literatuur een schertsvertoning geworden, met tweederangsacteurs die louter de gênantste clichés over het schrijverschap wisten te belichamen’. Dat Mik diens uitvoerige commentaar integraal in zijn vertelling opneemt, suggereert dat hij deze analyse van het literaire veld tot op zekere hoogte deelt. Wars van polemiek, aandachttrekkerij of zelfpromotie als Mik doorgaans is, lijkt hij via de fictie toch een trapje tegen de werkelijkheid te willen geven.

            Uiteindelijk reist Katja met Robin, een anorectische oud-leerlinge van Emmy, naar Andalusië. Emmy zou zich hebben teruggetrokken in een huisje in de Alpujarras. Aldaar treft Katja een oude vakantieliefde, Mateo. Ze legt het opnieuw met hem aan en hij trekt met hen de bergen in om hun verloren vriendin terug te vinden.

 

Het resultaat is een vrije, voortdurend prikkelende schriftuur, vol verrassende wendingen en opmerkelijke intermezzo’s, die de lezer scherp houdt door haar eerst te ontregelen.

 

            Op dit moment is het boek tamelijk ver afgedreven van de uitstervende vogels uit het begin, maar door de dromerige sfeer doen de verplaatsingen van de personages en hun veranderende constellaties geen moment onnatuurlijk aan. Haast ongemerkt transformeert waarom vogels van een klimaatvertelling via een kunstenaarsroman tot een avontuurlijk bergbeklimmersverhaal in Spanje. Net als Willem Brakman (1922-2008) lijkt Mik invalsgestuurd te werken: hij draait niet gedienstig een plot af, maar laat het verloop van zijn tekst bepalen door terloopse intuïties en associaties. Het resultaat is een vrije, voortdurend prikkelende schriftuur, vol verrassende wendingen en opmerkelijke intermezzo’s, die de lezer scherp houdt door haar eerst te ontregelen. Zo staat Katja op een gegeven moment opeens in een winkel om Tido te helpen met het uitzoeken van veelkleurige plusfours en knickerbockers, waarmee het absurdisme uit eerdere romans als De bouwmeester (1995) en De wachters (2004) een terugkeer maakt.

            Het werk van Edzard Mik wordt vooral getypeerd door zijn unieke stijl. Hij schrijft in lange, pulserende zinnen, waarin gedachten, herinneringen en zintuiglijke waarnemingen elkaar afwisselen en samensmelten, en die in dit boek voornamelijk gericht zijn op het vatten van natuurschoon: ‘Alles om ons heen zinderde van leven, het stralende groen, doorschoten met het goud van oude stengels, het in elkaar vervloeien van het zwart, blauw en wit van het water ertussen, ook de modderspetters die kronkelend over de schachten van haar laarzen omlaagdropen, haar benen en rug, haar nek die bleek door haar lokken schemerde.’ Bijna lyrisch is de toon, maar van tevreden natuurromantiek is geen sprake; alle beschrijvingen zijn doordrenkt van melancholie, aangezien het voortbestaan van al het waargenomene onder druk staat. ‘[H]et was alsof het natuurgebied nog een laatste keer oplichtte voordat het zou worden uitgewist’, staat er elders, en Mik wekt de indruk dat hij alle vlietende kleuren en geluiden wil vangen voordat ze definitief verdwenen zijn.

            Een vergelijkbare gedachtegang is te vinden in het nieuwste boek van een andere uitzonderlijke stilist, Joy Williams (1944). In de proloog van Harrow (2021), haar eerste roman in eenentwintig jaar, stelt een personage dat de wilde natuur het onderspit delft omdat de mens blind is geworden voor schoonheid, en dat ze verder zal blijven inkrimpen totdat ze wel opgemerkt zal worden. Opmerkelijk genoeg heeft dit boek vrijwel exact dezelfde premisse als waarom vogels: het dreigende uitsterven van alle dieren, inclusief de vliegende. Dat proces is bij Williams alleen al een stuk verder gevorderd. Beren, wolven en vissen zijn er niet meer, en vogels heeft men al tijden niet meer gezien of gehoord: ‘The owls lay fuddled and miserably starving in their hollows — their home, darkness had been taken from them. […] If someone claimed he’d seen an eagle, he would not be taken seriously. The possibility of seeing an angel or a witch on a broomstick would be treated with more polite agnosticism.’ Haar personages dolen rond in een wereld die wordt geteisterd door rampen en merkwaardige ziektes (er is ergens sprake van een ‘bad hamburger epidemic’) en er door de verdrijving van al het niet-menselijke alleen maar onherbergzamer op is geworden; Williams spreekt zelfs onomwonden van ‘a ruined […] world’.

            Enkelen proberen het tij nog te keren. Het middendeel van Harrow draait om een collectief van eco-zelfmoordterroristen dat grotendeels bestaat uit bejaarden en terminaal zieken. Met het tactisch vervroegen van hun levenseinde hopen ze vervuilende instituties te schaden en zo de wereld te helen; ze willen de terugkeer van schoonheid faciliteren.

            Het is een bizar en boeiend uitgangspunt, maar ook Williams dwaalt af, lijkt zich net als Mik niet uitsluitend op het wel en wee van vogels of dierenactivisten te kunnen richten. (Mik dekte zich hier overigens al voor in door literatuur die pretendeert de beleving van dieren centraal te stellen via een personage af te doen als ‘existentieel narcisme’.) In alle wentelingen van de vertelling blijft haar verontwaardiging echter voelbaar. Merkwaardig is dat de woede van Williams bij de twintig jaar jongere Mik volledig ontbreekt. Deelt hij de gelatenheid van Tido? Vindt hij dat zijn eigen meningen niet thuishoren in een fictionele roman? Of speelt hij slechts met de conventies van eco-literatuur, zoals hij eerder in Goede tijden (2009) en Mea culpa (2019) respectievelijk met de soap en de krimi deed, zonder echt bij het genre aan te willen sluiten? Het feit dat Mik, in tegenstelling tot andere hedendaagse auteurs, niet een beangstigend toekomstbeeld probeert te schetsen (zijn roman speelt ruwweg in het heden) en geen duidelijk standpunt inneemt over de gang van zaken, zal in sommige ogen misschien het laatste suggereren.

            Anderzijds zou je kunnen zeggen dat waarom vogels niet alleen de minst speculatieve klimaatroman van de afgelopen jaren is, maar ook de meest realistische; het is waarschijnlijker dat we gaandeweg van meer en meer afscheid zullen moeten nemen, wat ons zal dwingen om (zo mogelijk) een nieuwe verhouding tot de natuur te ontwikkelen, dan dat de aarde zich wreekt en een oudtestamentische ramp er plotsklaps een einde aan maakt. Het leven kan intussen niet anders dan doorgaan, zoals Mik in deze karakteristiek intense, fraai gestileerde roman laat zien; mensen zullen in alle mogelijke omstandigheden blijven doen wat ze altijd gedaan hebben, en wat sinds jaar en dag de bron van literatuur is: denken, zien, voelen, liefhebben, twijfelen, verlangen.

 

 

BIBLIOGRAFIE

 

 

BIBLIOGRAFIE

Edzard Mik, waarom vogels. Querido, Amsterdam, 2022.

Joy Williams, Harrow. Knopf, New York, 2021.

Lodewijk Verduin over Edzard Mik
PDF – 165,8 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.