Erwin Jans

Safae el Khannoussi (1994) opent haar debuutroman Oroppa (2024) - genomineerd voor de Boon en de Libris Literatuur Prijs - met een indrukwekkend citaat van de Russische dichter Osip Mandelstam. Dat de roman de keuze voor dat motto literair ook waar maakt, is op z’n minst even indrukwekkend. Het citaat van Mandelstam kan immers gelezen worden als een uitspraak over wat literatuur is en doet: ‘Ons werd niet geleerd te spreken, maar te brabbelen - en alleen door te luisteren naar het aanzwellende lawaai van de tijd en gebleekt door het schuim op de top van zijn golf leerden we een taal.’ Wie is die ‘ons’ die niet heeft leren spreken? En welk ‘gebrabbel’ heeft Safae el Khannoussi tot een ‘taal’ weten om te smeden?
Er is eerst en vooral die vreemd vertrouwde titel Oroppa: zo klinkt ‘Europa’ op z’n Noord-Afrikaans. Die minimale klankverschuiving legt echter een ander continent bloot, dat zich naast, boven of beter nog onder het bekende Europa bevindt. Maar hoe bereik je dat continent dan en wie verblijft er? Zowel een hotel in Parijs - dat wellicht niet toevallig Le Souterrain heet - als een Amsterdamse kroeg, een donkere steeg in Casablana zowel als een stuk woestijn in Tunesië, kunnen een toegangspoort zijn. ‘Oroppa’ staat voor een ervaring van migratie, vervreemding en trauma, maar ook van verzet, verlangen naar vrijheid, verbeelding, kunst, … In de roman wordt ‘Oroppa’ het ‘eenentwintigste’ genoemd - een verwijzing naar de twintig officiële arrondissementen van Parijs - : een arrondissement dat geen geografische omgrenzing kent, dat zich buiten de beperkingen van tijd en ruimte beweegt, zo lijkt het wel, een plek voor hen die nergens anders thuishoren, de verdwaalden, de dode zielen, de slaapwandelaars, de zombies van het bestaan, de dromers, de kunstenaars, la bohème, de ontwortelden, de illegalen, de drop-outs, al degenen die zich uit het systeem hebben losgemaakt. Het zijn stemmen die niet of nauwelijks gehoord worden en precies daarom iets ‘uitdrukken’ van de onbewuste en verdrongen verlangens, verwarringen en angsten van onze eeuw, niet toevallig ook de ‘eenentwintigste’!
Met een barokke gevoeligheid en een grote stilistische vastberadenheid verbeeldt Khannoussi een mysterieuze wereld aan de rand van de geordende samenleving. Ze doet dat door een netwerk van personages te creëren die elkaars leven al dan niet toevallig, al dan niet noodlottig kruisen, beïnvloeden en manipuleren. De roman blijft lang ongrijpbaar en dat is een grote kwaliteit. Die ongrijpbaarheid heeft alles te maken met de langzame onthulling van de relaties tussen de personages en met het karig gebruik van de eigennamen - vaak moet de lezer het lang stellen met ’hij’ of ‘zij’ om pas later te ontdekken over wie precies gesproken wordt of wie aan het woord is. Het verhaal wordt in stukken en brokken verteld, maar de puzzel wordt nooit volledig gelegd. De vertelling is en blijft een narratief labyrint waarin de lezer zich - met plezier overigens - verloren leest. Terugbladeren helpt, maar zeker niet altijd. Oroppa is een genereuze roman, zelfs een excessieve roman - en ik bedoel dat positief - die in zijn veelheid en literaire barok doet denken aan ‘De diepst verborgen herinnering van de mens’ van de Frans-Senegalese schrijver Mohamed Mbougar Sarr (Prix Goncourt 2021) - en dat is een groot compliment. Beide romans zijn diep doordrenkt van een orale verteltraditie waarin verhalen zich vermenigvuldigen en vertakken in alle richtingen: een diepte die zich in breedte vertaalt.
Het centrale personage is Salomé (Salma) Alberger. Haar verhaal is de ruggengraat van de roman. Salomé is een Joods-Marokkaanse communistische activiste die een aantal jaren in Marokkaanse gevangenissen doorbrengt en nadien in Amsterdam een bekende schilder wordt. Ze is blijvend getraumatiseerd door haar verleden, dat haar op een dag opzoekt in de gedaante van haar al even gekwelde, aan kanker lijdende folteraar uit de gevangenis, Yousef Slaoui, bijgenaamd de Pelgrim - een naam die alle folteraars kregen om anoniem te blijven. In gevangenschap baarde Salomé een zoon waarvan het onduidelijk blijft of Slaoui de vader is. Irad, die zijn kinderjaren achter de tralies doorbrengt, breekt als volwassene met zijn moeder, verlaat Amsterdam en wordt kelner in Le Souterrain. De voormalige circusacrobaat Hbib die een kleine snackbar in Amsterdam openhoudt, huisvest Salomé zowel in Amsterdam als in Tunesië waar zij op het einde van haar leven naartoe vlucht. Het meisje Hind - vaker stoned dan nuchter-, waaraan Hbib de zorg voor de Amsterdamse woonst van Salomé heeft toevertrouwd, ontdekt in de kelder enkele gruwelijke en groteske schilderijen die aan Jeroen Bosch doen denken: ‘Katachtige wezens visten oorschelpen uit aquaria. Er waren ledematen die groeiden uit boomstammen, lichaamsdelen die als aanhangsels mee werden gesleept door kleine insecten’.
Na Salomé’s plotse en onrustwekkende verdwijning begint haar curator Hannah Melger aan een wanhopige en tevergeefse zoektocht naar de schilderijen. Salomé heeft in haar testament aan Hbib opgedragen om de schilderijen te vernietigen. Het zal uiteindelijk Irad zijn die het werk verbrandt, onwetend van het testament. Het zijn slechts enkele van de vele personages en gebeurtenissen waaruit de roman bestaat. Sommige personages zijn verbonden met het hoofdverhaal terwijl anderen er volledig los van staan. Zo zijn er de zeven slapers - ‘de golems in Gods achterkamer (...) verveelde verstekelingen die altijd op het randje van bewustzijn balanceerden’ -: een groep van zeven geheimzinnige figuren die samenkomen in de coffeeshop The Rainblow City om joints te roken en wat te praten. Niemand weet precies waarom ze elkaar ontmoeten. Er doen verschillende hypotheses de ronde: criminelen, illegalen, een circusgenootschap?
Er vloeit veel alcohol in deze roman, het ruikt er vaak naar wiet of andere drugs, het verhaal speelt zich meestal af in kleine ruimtes, vervallen restaurants, zolderkamers, kelders, donkere kamers, verlaten oorden, gevangenissen, ... Kortom plekken waar datgene zich kan tonen wat het daglicht schuwt. Ook de kunst speelt hierin een rol. Er wordt behoorlijk veel verwezen naar schrijvers en schilders. De kunstenaars behoren op een bepaalde manier tot de marge van de samenleving, onaangepast, vervreemd, steeds op drift. De droom en de nachtmerrie, de roes en de verbeelding bepalen de ervaring van de werkelijkheid even ingrijpend als de feiten zelf.
Tegelijk is er in de roman ook een hele nuchtere en harde laag van realiteit aanwezig. De politieke geschiedenis van Noord-Afrika is een belangrijke achtergrond: van ‘les années de plomb’ (‘de jaren van lood’) in Marokko - de jaren zeventig en tachtig, de jaren van zware en brutale repressie door koning Hassan II van zijn (linkse) politieke tegenstanders en van het gewelddadige neerslaan van de volksopstanden en de roep om meer democratie in de grote steden en de Rif - tot de mislukte Arabische Lente van Tunesië tot Egypte. Het is echter opvallend dat in de roman de religie - de opkomst van het islamisme op de ideologische ruïnes van het communisme en in het zog van de harde repressie van de autoritaire Noord-Afrikaanse regimes - helemaal niet ter sprake komt. Het moet een bewuste keuze van de schrijfster zijn geweest, gezien de intelligentie van haar roman. Toch wordt het tijdsbeeld en de vervreemding die ze zo krachtig oproept door het volledig ontbreken van de ontwikkeling van het fundamentalisme enigszins scheefgetrokken. Daar staat tegenover dat nu expliciet de nadruk komt te liggen op een in Europa zo goed als onbekend en ter plekke nog grotendeels onverwerkt stuk traumatische Noord-Afrikaanse en meer specifiek Marokkaanse politieke geschiedenis.
De personages in Oroppa proberen greep te krijgen op hun verhakkelde levens, op hun trauma’s uit het verleden, hun vervreemding in het heden en hun angst voor de toekomst. Ze leven in een schemerwereld, niet of nauwelijks in staat om hun potentieel als mens waar te maken. Hier spreken - of ‘brabbelen’ zoals in het citaat van Mandelstam - mensen vanuit het ondergrondse, halve mensen, mensen die te veel of te weinig hebben meegemaakt om normaal mens te zijn. Mensen aan de rafelranden van de samenleving die nooit het centrum zullen of willen bereiken. Mensen in een halfslaap, tussen dromen en waken, tussen alcohol en verbeelding. Getekend, bespookt en gekweld door een pijnlijk verleden en onbekwaan om in het heden aan een toekomst te werken. Tegelijk is Oroppa een vitale en gedreven roman die oproept om het traumatische en monsterachtige verleden recht in de ogen te kijken: ‘En diegene die deze taak op zich neemt zal ermee moeten leven voor altijd in het spoor van dit mysterieuze wezen te wandelen, een huiveringwekkend en stinkend spoor van verderf en ziekte, zoals je je op een doodnormale middag in een doodgewone stad bevindt, slenterend door een doodnormale straat, waar rechts en links de lijken in de schaduw liggen opgestapeld.’ Het is de laatste zin van een roman die zichzelf oproept om voor de tot nog toe verzwegen, verdrongen en onuitgesproken geschiedenissen een taal te vinden.
Reactie plaatsen
Reacties