Femke Brockhus
‘Een roman werd vaak beschreven als een lijn; een personage met een bepaald streven worstelde zich door allerlei conflicten heen. Maar er waren allerlei romans, en misschien steeds meer, waarin de personages gewoon rondliepen, zonder bijzonder doel.’ Hier spreekt een oud-student van Marie, het hoofdpersonage in de nieuwe roman Over het zwijgen van dichter en schrijver Roelof ten Napel. Marie is docent en dichter die in haar vroege jaren veel lof ontving voor drie dichtbundels die van haar hand verschenen. Daarna blijft het stil, tot twee decennia passeren en ze opnieuw de pen oppakt. De observatie dat steeds meer personages in romans zonder bijzonder doel rondlopen, beaamt Marie; ze vindt het ‘waarheidsgetrouw’. Deze observatie lijkt ook van toepassing op Over het zwijgen zelf.
De roman opent met Herder, een jong redactielid van een literair tijdschrift en bewonderaar van haar werk, die Marie in Parijs komt opzoeken om haar te interviewen. Het moment dat hij haar werk in een antiquariaat vond, was belangrijk: ‘Hij wist dat het moment hem zou tekenen, alsof hij doorhad een herinnering te zijn, het spook van een latere jongen. Hij stond in zijn verleden en dacht: dit zal ik nu voor altijd hebben gelezen.’ Hij heeft een prangende vraag: waarom is ze gestopt met schrijven? Onder de antwoorden vallen: dat ze niet van schrijven hield, dat het werk het zijproject van een man was geweest, dat ze hield van halve zinnen, dat ze niet daadwerkelijk wilde schrijven maar de mogelijkheid wilde voelen, dat ze zich had uitgeput, dat ze niet wilde schrijven nadat haar vader (die haar altijd stimuleerde) overleed. Tot slot stelt ze: ‘Ik weet het niet, ik ga er niet voor zitten.’ Een doorslaggevend motief aanwijzen kan ze niet.
En eigenlijk maakt dat ook niet zoveel uit: het is een vraag die dan wel zo nu en dan opduikt, maar niet zo urgent lijkt, omdat hij niet zo ervaren wordt door Marie. De lezer volgt hoofdzakelijk de gedachtespinsels van deze vrouw, die zichzelf heeft voorgenomen om zich zo min mogelijk tot doel te stellen en bevrediging te vinden in heldere gedachtestromen: ‘Het punt was de beweging van het denken zelf: te voelen hoe het zich kon keren, stil kon staan, zwaarder werd of dun.’ Zo gaat de roman veelal over kijken, nadenken, schrijven en het analyseren van kunst.
Wat er zich in de buitenwereld afspeelt is tot daaraantoe, van wezenlijk belang is het hoe het er in een hoofd aan toe gaat. In Over het zwijgen wordt geregeld de werking van aandacht beschreven en hoe vergankelijk en vluchtig aandacht is: wat er gebeurt als je gedachten afdwalen. Personages Herder en Marie schakelen soms naar een hyperbewustzijn, waarin ze zo sterk in hun hoofd zitten dat ze hun lijf als het ware overstijgen en buiten hun eigen lichaam vallen. Zo stelt Herder wanneer hij Marie voor het eerst ontmoet en op haar afloopt: ‘Hij liep alsof hij liep. Straks riep iemand cut, zodat hij het over kon doen’. Bij Marie wordt een soortgelijke ervaring beschreven, wanneer zij in een restaurant zit: ‘Ze zag de izakaya nu van bovenaf, een plattegrond, haar lichaam aan de bar.’
Dit hyperbewustzijn zien we wederom wanneer Marie Herder probeert te helpen met zijn stuk, door met een handeling in de werkelijkheid (namelijk een pen te halen) fictie te scheppen: ‘Iets als dit kon misschien in zijn stuk. Ze probeerde een moment te scheppen dat hij zou kunnen beschrijven.’ Het moment vóór het maken wordt zo al onderdeel van het werk dat eruit volgt. Dat zien we ook terug bij Herder, wanneer hij in een museum een foto bewondert en die intensief bestudeert: ‘Hij zou de foto niet alleen aan Marie beschrijven, maar aan de lezer. Dus stond hij nu in zijn tekst, zijn lijf bij deze muur.’
Hoewel Herder verder geen grote rol speelt in de roman en Maries leven, is zijn korte aanwezigheid wel te zien als een interessante spiegeling: Marie herkent iets van zichzelf in hem (als beginnende, worstelende dichter) en vertelt over een ontmoeting die voor haar bepalend was: ‘Bijna twintig jaar geleden, zei ze, in de tijd dat ze de bundels schreef, was ze hier in Parijs – ook bang en verward. Ze ontmoette in een boekhandel een vrouw die haar hielp. Dat had iedereen soms nodig.’ We leren even later dat deze ontmoeting haar meegaf om niet al te stevig aan doelen vast te houden. Er schuilt een ambitie in Herder die Marie herkent, maar ook afdoet als onrijp en ongeduldig: ‘[...] je hoeft niet moedig te zijn, maar geduldig en taai, de helft van het werk is het wachten. Je moet luisteren: naar de stemmen in je materiaal, naar je gereedschap, naar de tijd. Wat je voelt moet wijken, want het luisteren doet het voelende werk.’
Marie komt tot de conclusie dat ze het liefst de honger zelf wil zijn: het verlangen in plaats van hetgeen waarnaar verlangd wordt te verkrijgen. De ultieme bevrediging als schrijver zou dan losstaan van de buitenwereld: ‘Ze had genoeg aan het moment waarop ze inzag dat ze iets zou kunnen schrijven, vlak voor het gedicht’. Wat er overblijft als het daadwerkelijke schrijven niet plaatsvindt, is het beschouwen van de wereld zoals hij is, te analyseren wat ze ziet, zonder er iets aan toe te moeten voegen. Het bedenken is genoeg, het bestaat in gedachten. Zo wordt de roman in zijn vertelling waarachtig, immers: ‘Er was van alles in haar lichaam dat zich nooit ontvouwde tot een plot.’
Als er na twintig jaar toch de bundel Het grijs van haar hand komt: ‘Brokstukken aan materiaal, de ruwe randen zichtbaar, met leegte ertussen, maar samengehouden door een dwingend ritme en een hechte klank’, is dat een verrassing voor de fictieve literaire wereld en de lezer. Het schrijven zelf was geen focus: het ging om de ruimte eromheen, de leegte in de tijd waarin niets hoefde en hoe juist daardoor gerijpt en authentiek nieuw werk kon ontstaan. Wanneer ze hierna wordt bekroond om haar oeuvre, voelt ze een zeker ongemak omdat ze vindt dat wie ze nu is een heel ander persoon is dan twintig jaar geleden. Ze heeft een nieuwe stem laten horen, waarvan het lang niet zeker is of die opnieuw zal klinken.
Over het zwijgen laat zich lezen als een bijzonder rijke ideeënroman, die in haast essayistische gedachtestromen allerlei scherpe analyses aan het licht brengt. In dit boek draait het niet om wat er gebeurt, maar om wat er wordt gedacht en hoe die meanderende stromen ergens naartoe bewegen. Dat maakt het boek geconcentreerd. Ten Napel bedient zich van een soepele taal en treffende formuleringen, die hier en daar ietwat formeel aanvoelen omdat persoonsvorm en infinitief geregeld omgekeerd worden (‘onthouden moest’, ‘opschrijven zou’). Het verhaal van Marie lijkt in de kern niet veel om het lijf te hebben omdat handelingen veelal ontbreken, maar tegelijkertijd voelt het waarachtig en verfrissend dat het personage twijfelt, onderzoekt en niet (bewust) zoveel wil. In dat naarstige denken worden de meters gemaakt.
Reactie plaatsen
Reacties