Van een aardse naar een literaire tredmolen. Over 'Het lied van ooievaar en dromedaris' van Anjet Daanje

Femke Brockhus

De inmiddels gevierde auteur Anjet Daanje stelt met Het lied van ooievaar en dromedaris de lezer voor een aantal uitdagingen, te beginnen met een zekere grip op de inhoud: dit boek laat zich onmogelijk samenvatten. Het ruim zeshonderd bladzijdes tellende boek omvat elf episodes waarin verschillende verhalen worden verteld, ononderbroken vanuit één verteller, of vanuit een meervoudige vertelsituatie waarin fragmenten uit (fictieve) biografieën, egodocumenten, levens- of liefdesverhalen van personages worden opgevoerd, die hier en daar losjes op elkaar inhaken. Het is een opeengestapelde vertelling, uitgestrekt over twee eeuwen, waarin een rode lijn ontbreekt. Los van enkele motieven (een bromvlieg, de dood, geesten, eenzaamheid, kunst, rouw), is het weinige houvast de focus op de jonggestorven auteur Eliza May Drayden, een personage geïnspireerd op Emily Brontë, wier leven en werk eerst leidend zijn, om daarna hier en daar uit de geschiedenis op te doemen.

Eén van de episodes vertelt het verhaal van Emery, een jongen op wie een vermeende vloek rust die zes eerdere generaties Emery’s heeft omgelegd. Telkens hebben zij rondom het getal zeven (dag, maand, jaar of optelsom) de dood gevonden. Wanneer de zevende Emery zijn leven overdenkt, kan er een accurate beschrijving van de roman gelezen worden: ‘Alles bestaat maar en gaat maar door, op iedere zomer volgt een nieuwe zomer, op iedere nacht een dag en weer een nacht, bloemen zijn nauwelijks uitgebloeid en uit de zaden groeien alweer nieuwe, ieder mens krijgt een kind en dat krijgt weer een kind en dat op zijn beurt ook weer een kind, het maakt niet uit wat jou overkomt, want er is in jouw plaats altijd een ander, even goedgelovig en vermeend bijzonder en vervangbaar als jij, en die hele aardse tredmolen draait zo maar door, tot in de eeuwigheid der eeuwigheden.’ Van deze aardse tredmolen, heeft Daanje een literaire tredmolen gemaakt.

In de verschillende verhalen is er een bepaald oogmerk te ontwaren. Zo diept Daanje secuur en liefdevol de kwetsbaarheid uit in sociale situaties, wanneer twee mensen elkaar ontmoeten en iets met elkaar moeten of willen, in wat voor relatie dan ook, die zelden gespaard blijven van ongemak en miscommunicatie. Ook gaat het over de kwetsbaarheid van de mens in fysieke zin: aan de lopende band worden mensen ziek, gaat het over de teloorgang van een leven of een relatie, stopt alles wat ooit begonnen was met een laatste ademtocht. Dat levert typerende, herkenbare scènes op die stevig staan door de nauwkeurige details en het snelle (en toch geloofwaardige) inzicht in het gestel en de persoonlijkheid van de personages. Zo worden deze verhalen geschiedenislessen in hoe liefde opdoemt en bedaart.

Daanjes taal voelt traditioneel, met hier en daar een cliché, een vertellerige stijl en een belegen woordkeuze (‘En daar zij nu gekleed is voor haar begrafenis, moet alleen haar haar nog in model worden gebracht’, ‘[Ik] verstoutte mij haar aan te spreken’, of: ‘Ik mag mij gelukkig prijzen dat ik vorig jaar zo vrijmoedig ben geweest’), maar gek genoeg behoudt Daanje een authenticiteit waarin dit alles niet alleen ongehinderd mag bestaan, maar zelfs floreert: het geeft een zekere sfeer en standvastigheid die past bij de inhoud. De vergelijkingen die vaak samenhangen met de natuur (‘Ze begint te vertellen, de woorden stromen uit haar als een rivier gezwollen door dagen van regen’) maken haar taal beeldend en emotioneel, zonder in sentiment te stranden.

Het is bijzonder hoe de verhalen in dit boek regelmatig worden doorgevoerd tot een afloop (vaak de dood), tot zo’n tientallen jaren later. Het verhaaltempo is uitzonderlijk: de onvoorstelbare vertraging van een uitvoerig beschreven scène waarin de tijd haast stilstaat, kan worden weggevaagd door hele decennia die voorbij kunnen springen in de alinea die daarop volgt. Er is niet per se haast, maar er wordt wel naar eindpunten toegewerkt, naar conclusies en constateringen gestuwd. Wat normaliter in romans vaak in open eindes blijft hangen, namelijk hoe en wanneer levens en relaties eindigen, wordt door Daanje zonder enige schroom ingevuld en afgehecht.

Het liefdevolle inzoomen op levens van een schijnbaar willekeurige verzameling mensen wordt gestut door een nauwkeurigheid met ‘de feiten’, de vele jaartallen die vermeld worden, de (fictieve) delen uit biografieën en egodocumenten die worden opgevoerd. In zinnen als ‘In het jaar na haar huwelijk, 1855 is het dan’ lijkt het boek zelf een biografische precisie na te streven. Een andere uitdaging bij het lezen is dan ook dat deze fictie nadrukkelijk als waarheid wordt gepresenteerd, waardoor je als lezer het gevaar loopt achterop te raken. Het is opletten en onthouden geblazen: hoe verhoudt dit stuk, dit personage, zich ook alweer tot het vorige? In hoeverre moet je de stamboom van een familie onthouden? Een vaste verhaallijn ontbreekt, er wordt eindeloos uitgeweid, terwijl het werk tegelijkertijd nadrukkelijk accuraat wil zijn. Als lezer word je heen en weer geslingerd tussen een zekere overgave aan de overdaad en het constante herpakken van concentratie, terugbladeren, het vage gevoel dat zaken in elkaar grijpen, in sterkere of zwakkere mate naar elkaar verwijzen. De aangewakkerde honger om het werk echt te doorgronden, vraagt een inspannende, studerende leeshouding.

Het lied van ooievaar en dromedaris is om die reden uitzonderlijk en terecht bejubeld, maar het vraagt iets van de lezer. Wie een verhaallijn blijft zoeken in een werk dat een ruime zeshonderd bladzijden beslaat en alle kanten op schiet, moet gaandeweg iets loslaten. Gewoonte of verwachting moeten wijken voor een overdadige leeservaring die je openhartig moet omarmen. De sensatie van een geheim, een constructie waarin de chaos van de wereld wordt opgeheven omdat alles tóch met elkaar samenhangt, waardoor willekeur moet wijken voor lotsbestemming, blijft in stand. Wie toch blijft zoeken, kan onbevredigd achterblijven.

Dit werk blijft ongrijpbaar omdat het samenhangt in tegenstellingen. Het breekt met de wetten van een stevige verhaallijn, een gekaderd genre, het omarmt gebaande paden en vormt tegelijkertijd iets unieks. Het verliest zichzelf in een verteldrift met uitweidingen die niet direct hun nut tonen. Het begrijpen en waarderen kan een proces zijn waar je als lezer doorheen moet gaan. Zo is Daanjes vertelkunst net als het leven zelf en schuilt er een ware levenskracht in dit boek.

BIBLIOGRAFIE

Anjet Daanje, Het lied van ooievaar en dromedaris. Passage, Groningen, 2022.

Femke Brockhus over Anjet Daanje
PDF – 142,6 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Trix Gillissen-Heiting
een jaar geleden

In de laatste zin van de eerste alinea: “ geïnspireerd op Emily Brönte, wier leven en werk eerst lijdend zijn”.
Lijdend met een ij?

DWB
een jaar geleden

Beste Trix, dank je voor je reactie! We hebben dit ondertussen aangepast.