Daan Borloo
Dit had een recensie van De weddenschap moeten zijn, een zogenaamd ‘hartstochtelijke wraaknovelle’ van Saskia de Coster die bij Das Mag was aangekondigd voor maart 2020. Het zou volgens De Coster en haar uitgeverij een door plot gedreven en ingenieus gecomponeerd werk worden – helemaal anders dan het persoonlijke en kwetsbare relaas Nachtouders, dat niet veel eerder voor de Libris Literatuurprijs genomineerd was. Het boek liet echter langer dan verhoopt op zich wachten en het manuscript ervan werd in 2021 zelfs ei zo na gestolen, toen De Coster door een malafide hacker werd benaderd die zich voordeed als haar uitgever. In een brief aan de spoofer die haar het manuscript van De weddenschap wou ontfutselen, vraagt De Coster zich af op welk soort werk hij/zij/die zat te azen:
Mijn vorige, persoonlijkste roman Nachtouders (Das Mag, 2019) hoefde je niet te hebben. Daarna had ik genoeg van de navelstaarderige fictie en schreef ik als tegengewicht de korte, perverse roman De weddenschap. Een broeierig landhuis in Italië, de filthy rich die er samenkomen. Twee jongens, één te jong meisje en een zomer vol zon, verveling en seksuele verlangens. Een weddenschap. Dat was het recept. Het is een smerig verhaal, dat ik al pitchte in een paar interviews, met flink wat vooruitbestellingen door lezers. Of ik geslaagd ben met De weddenschap, weet ik niet. Jij evenmin. Je hebt er nog geen letter van gelezen, denk ik toch.
Niet veel later werd de ‘manuscriptendief’ – die onder meer ook Sally Rooney en Margaret Atwood benaderd had – opgepakt en veroordeeld. Maar van De weddenschap nog steeds geen spoor. In april 2023 werd de novelle uiteindelijk naar de prullenmand verwezen, alle haast hollywoodiaanse anticipatie ten spijt. ‘Soms moet je voor de Kunst iets kapotmaken en weer opnieuw beginnen. De schepen achter je verbranden. Terug naar start gaan.’ Zo viel er op de website van Das Mag te lezen in een bericht dat Net echt aankondigde, ‘een familieroman en spiegelpaleis ineen, waarin Saskia de Coster verhaal en leven op elkaar laat inwerken’.
Wat dan ook meteen opvalt, is dat Net echt complexloos aansluit bij de ‘navelstaarderige fictie’ waarvan De Coster met De weddenschap net wou en zou wegzeilen. De roman cirkelt rond drie hoofdpersonages – het koppel Max en Manon en hun dochter Noah – die alle drie verschillende karakteristieken, twijfels en verlangens van De Coster zelf in zich dragen. ‘Ik ben zelf helemaal geïmpliceerd in dit verhaal, in de personages. Ze zijn allemaal Saskia, en ook weer niet,’ zegt ze daarover in een interview met Radio 1. Bovendien wordt het verhaal afgewisseld met therapeutisch aandoende dagboeknotities – gedrukt op zwarte bladzijden – waarin De Coster zichzelf lijkt aan te spreken. Het spiegelpaleis waarvan de blurb gewag maakt, wordt op die manier een letterlijk pingpongspel tussen fictie en (gemedieerde) werkelijkheid: de verschillende scènes van het verhaal worden verteerd én voortgedreven door persoonlijke bespiegelingen en ontboezemingen. Op de cover staat dan ook niet toevallig een extreme close-up van De Costers aangezicht, in een stijlvol craquelé – ze is tegelijk subject en object van het kijken, maar de blik is gebarsten. ‘Leg je scherven bij elkaar. Ga het huis binnen’, zo staat er op het achterplat van het boek te lezen. Net echt is een uitnodiging tot confrontatie, in de eerste plaats van de schrijver met zichzelf. Om de dingen ‘onder ogen’ te zien.
De Coster beargumenteert haar poëticale move – niet vrijblijvend fabuleren maar waarachtig doorvoelen – op één van die vele zwarte bladzijden waarin de auteur zich richt tot zichzelf:
Je kunt niet over iedereen schrijven of zomaar een verhaal verzinnen. Eerst moet je met je rug tegen de muur staan. Dat heb je nog nooit tegen iemand gezegd, maar zo werkt het voor jou, dan begin je te schrijven. (…) Verbeelding bestaat niet. Het is een leugen om het genie van de grote schrijver te bewijzen, dat fabelachtige sprookjeswezen dat vanuit het niets iets kan creëren. Verbeelding is een illusie. Alles is er al. Je legt het bij elkaar, je herschikt en zoekt. Je zaait je ervaringen uit over het verhaal, ze gaan ergens liggen tussen je woorden.
Aldus werd Net echt opnieuw een verhaal over een gezin, want, zo maakt De Coster zichzelf diets, ‘je blijft maar schrijven over gezinnen’. In dit specifieke geval dus dat van Max, Manon en Noah, die in de fictieve Blauwstraat in Borgerhout wonen, een dichtbevolkte wijk in Antwerpen die kreunt onder gentrificatie en stijgende woningprijzen. Max en Manon behoren tot de betere middenklasse, dus ze kochten er, ‘voor een niet onaanzienlijke prijs’, een negentiende-eeuws herenhuis dat smeekt om een renovatie. Max is architect, dus dat treft, en Manon weet overduidelijk van aanpakken – ze noteert de nodige klusjes al bij het allereerste bezoek. Het cliché wil dat verbouwingen de grootste relatietest vormen, maar het weldenkende en uiterst planmatige power couple ‘M&M’ lijkt die horde probleemloos te nemen. Enkel de voordeur, die blijft onheilspellend klemmen.
Het is meteen de eerste en meest doordringende metafoor die de illusie van maakbaarheid doorprikt, een belangrijk thema waarop de roman steunt. Door te veel werk buitenshuis, komt Max er maar niet aan toe om de voordeur te herstellen, tot grote ergernis van Manon. Hij zweert dan maar bij ‘onaffe architectuur’, ook al zag hij het vroeger helemaal anders. Als beginnend architect geloofde hij immers ooit
een huis [te zullen] bouwen dat echt bij hem paste, een huis als een gezond lichaam, niet eentje dat lekte en waar soms onverklaarbaar kortsluiting ontstond, waar de trappen als gammele pianotoetsen altijd te hard werden aangeslagen en de stugge voordeur je haast verhinderde naar buiten te gaan.
Met die notie van onaffe architectuur wordt ook de basis voor de dramaturgie van het boek gelegd: Net echt fileert onze perfectionistische maakbaarheidsdroom aan de hand van een vertelstructuur die heel wat ruimte laat voor holtes, kieren en spleten. Niet alleen via het vernoemde wisselspel tussen scènes en reflecties, maar ook dankzij de speelse, intuïtieve en ietwat ‘onaffe’ schrijfstijl die De Coster hanteert. In het eerdergenoemde interview met Radio 1 beweert ze dat Net echt een bijzonder dik boek had kunnen worden, maar dat ze de roman heel bewust van alle ‘uitweidingen en overtolligheden’ heeft ontdaan, hetgeen resulteert in een vertelling die nooit dicht geplamuurd zit; de vertelperspectieven wisselen voortdurend, de tijdssprongen zijn nooit expliciet en de ware gevoelswereld van Max en Manon blijft een tikkeltje mysterieus, ondanks het feit dat we heel dicht op hun huid zitten.
Het is dochter Noah die, naar mijn gevoel, het psychologisch meest uitgediepte personage is. Haar prille verliefdheid tegenover een klasgenootje groeit uit tot een verwarrend verlangen dat botst en schuurt, terwijl Max en Manon nooit écht het emotionele pantser afwerpen waarmee ze zich in de loop der jaren hebben opgetooid. Hun diepgewortelde behoeftes zijn, in vergelijking met die van hun kind, omfloerst en onontgonnen. Max lijkt tevergeefs een soort rust na te streven, terwijl Manon zich stort in haar werk. Er gaapt in hen een grote leegte die nooit tastbaar wordt. Als Manons neus drupt, dan is dat ‘een kraan in een verlaten huis’.
Het duurt dan ook niet lang vooraleer niet alleen de renovatie, maar ook de verstandhouding tussen de geliefden komt vast te zitten. Net als herenhuizen zijn immers ook relaties aan voortdurende verbouwingen onderhevig en het is in de gapende kloof die tussen Max en Manon ontstaat dat De Coster nog het best laat zien dat niets ooit voltooid is. Op het moment dat Max de voordeur eindelijk hersteld lijkt te hebben, ruïneert hij – o ironie – de schijnbaar veilige haven van zijn relatie door Manon te bedriegen met de buurvrouw:
Plots stond ze op, ze plaatste haar koffiekopje in de vaatwasmachine, wandelde dwars door de woonkamer naar de inkomhal en voor hij het goed en wel besefte, stond ze tegen de muur en waren ze elkaar aan het uitkleden, haar jas viel tussen de fietshelmen en hij voelde hoe ze haar hand in zijn broek liet glijden, er was geen aankondiging, het was een kleine feestelijke gebeurtenis, ze verwelkomden elkaar als gasten, heel welwillend, ook al kenden ze elkaar niet, terwijl hij haar losse broek al had opengeritst en het iedereen verbaasde hoe snel hij hard was, haar gekreun vulde de gang en toen wilde hij toch beleefd zijn en hij ging eerst met een vinger even poolshoogte nemen of het kon maar dat was een vraag die zij beantwoordde met een ruk aan zijn broek en het moest. Het was geil en onwerkelijk (…)
Het blijft niet bij die ene, hartstochtelijke en behoorlijk clichématig beschreven keer. Max’ bedrog wordt een uit de kluiten gewassen affaire en groeit als dusdanig uit tot de grootste narratieve omwenteling in Net echt. Een die niet anders kan dan een spiegelbeeld te krijgen op de zwarte bladzijden:
Je kunt je niet herinneren dat je ergens ingerold bent, zoals mensen met ongelofelijke carrières altijd beweren. Zo werkt het niet. Het is niet rollen maar schuiven. Glijden. Een eerste onenightstand. Een ruggengraat zo delicaat en mooi als een ladder om te beklimmen en via te ontsnappen. De tweede keer had het al meer body. (…) De derde keer ging tegen alle logica in. Je durfde. Het was rauw en echt en het trilde van leven, zonlicht op glasscherven. Je had zo veel meer levens dan je vermoedde.
De wisselwerking tussen witte en zwarte bladzijden schakelt in wat volgt een versnelling hoger. De voordeur begint weer te piepen en te slepen, de hartslag van het boek stijgt en je voelt – wéét – hoe alles op een koudwaterbad afstevent – zowel letterlijk als figuurlijk. De openingsscène van Net echt beschreef immers al hoe Max, een hele tijd na alle gebeurtenissen, in een bad vol ijs drijft, ergens in Kopenhagen, mijlenver van het herenhuis in Borgerhout en lichtjaren verwijderd van Manon en Noah. De kroniek van de aangekondigde relatiebreuk is te vanzelfsprekend om als spoiler te categoriseren. De Coster onderscheidt zichzelf in hoe ze deze niet bijster originele ontwikkeling vertelt, namelijk met een bepaald soort gelatenheid of zelfs apathie, die de urgentie van de zwarte bladzijden extra in de verf zet. Er wordt dieper ingezoomd op zalvende jeugdherinneringen, een getroebleerde vader-dochterrelatie, de noodzakelijke vlucht in de letteren. Het leven haalt de literatuur in, zoals Net echt ook De weddenschap inhaalde, en de auteur diagnosticeert uiteindelijk zichzelf:
Je wandelt langs het verhaal, je loopt een beetje te ijsberen, net goed, je moet afkoelen, daarom ben je gevlucht, op de dool om jezelf terug te vinden. Je zou misschien opnieuw kunnen beginnen, nog een keertje, waarom niet. Waarom wel. Omdat het kan. (…) Daarom neem je de langste weg naar huis, je hebt nog wel wat te vertellen, je weet dat er niet zo snel een einde aan komt, want als er geen omwegen zijn is er geen verhaal, niet dat je op zoek bent naar een daverend slot, nee, je wil iets anders, je wil een boek als een leven, of een deeltje ervan toch, en vooral: je wil het uitstellen, het moment dat je zogezegd naar huis gaat maar je weet niet waarheen. Daarom blijf je hier maar ronddolen en de dingen oprakelen en ben je blij dat iemand nog volgt. Je zit nog altijd hier, verscholen in de woorden. Dictator zonder land.
Ook al krijgt de fictieve familieroman in Net echt meer ruimte, het zwaartepunt van het boek ligt voor mij onweerlegbaar in die prikkende passages van De Costers spiegelpaleis. Je zou dan ook als kritiek kunnen formuleren dat het hele werk te solipsistisch van aard is. Niet alleen omdat de auteur zichzelf zo breedvoerig onthult (en weer verhult), maar evengoed omdat de arena van het verhaal zo krap is. Voor een boek dat zich grotendeels afspeelt in Borgerhout – een kruispunt van culturen dat wordt gekenmerkt door grootstedelijke uitdagingen – is er opvallend weinig notie van de buitenwereld en lijkt enkel de bubbel van de havermelkelite, waartoe Max en Manon overduidelijk behoren, te bestaan. Het boek zit boordevol espresso’s, natuurwijn, monsteraplanten, hippe sneakers en therapeutentaal.
Tegelijk heeft dat solipsisme net een sterk kritisch potentieel. De Coster houdt niet alleen zichzelf, maar ook ons een spiegel voor. Want de kans is groot dat we – tot op bepaalde hoogte – onszelf herkennen in Max, Manon en hun vrienden, die de podcasts van Esther Perel beluisteren omdat ze het geld hebben ‘om anderen te betalen om te verwoorden wat ze zelf allemaal heel goed wisten’. Ligt daarom niet uitgerekend dit boek op onze schoot?
Reactie plaatsen
Reacties