Gebukt onder de druk van het maken. Over 'Kleine haperende vluchten' van Femke Brockhus

Anne van den Dool 

Wie de openingsscène van Kleine haperende vluchten leest, de tweede roman van Femke Brockhus, zou heel even kunnen denken dat we de wereld door de ogen van het vrouwelijk personage Julia bekijken. Zij is tenslotte degene die we volgen terwijl ze rond het oude witte huis struint dat haar thuis zal worden: zij kijkt om zich heen, pakt een kapotte dakpan op, bestudeert de natte aarde en de dieren die zich daarin ophouden.

Al op die eerste pagina neemt het perspectief van haar mannelijke wederhelft het echter over. Ze zullen het huis samen bewonen, zich terugtrekken op deze heuvel met daarachter de zee, op afzienbare afstand van een ‘onbedorven dorp’. Dat terugtrekken heeft voor hen beiden een belangrijk doel: zij hoopt zich hier eindelijk te kunnen concentreren op het schrijven van haar eerste roman, hij heeft sinds zijn meest recente bouwproject als architect een zware vermoeidheid in zijn lichaam die hij eruit moet zien te werken.

 

Verdwenen zonder teken

In die eerste scène, waarin we even heel dicht bij Julia zijn, hechten we ons als lezers aan haar. Daarna zal ze al snel uit onze vingers glippen: ze verdwijnt met de noorderzon, laat haar man en hun dochtertje met niets dan vraagtekens achter. Geen afscheidsbrief of ander teken dat haar verdwijning verklaart. En dus belt de man, na een korte periode van vertwijfeld wachten, de politie. Ze kan ontvoerd zijn, verkracht, vermoord – maar het kan net zo goed dat ze zelf voor deze vlucht gekozen heeft, weg van de druk van het boek dat zich maar niet laat schrijven en het kind dat ze nog maar een paar weken daarvoor baarde.

Bij een gebrek aan hints gaat de man zelf op zoek. In huis, waar hij door de romans in haar boekenkast bladert, kijkt waar de bladwijzers zitten en of ze daar aantekeningen gemaakt heeft die wijzen op haar mogelijke plannen om te vertrekken. Maar ook in zijn hoofd, waar hij graaft naar herinneringen aan gesprekken die lieten doorschemeren dat ze al langer met het plan om te vluchten rondliep. Tijdens een ochtendritueel vertelt ze hem bijvoorbeeld over een boek dat ze gelezen heeft, Wakefield van Nathaniel Hawthorne, en geeft ze hem een uitgebreide samenvatting:

 

Het is een verhaal over een man die doet alsof hij op reis gaat, en een kamer huurt op de hoek van zijn straat om daar twintig jaar lang het leven te observeren waar hij uit is verdwenen. Zijn vrouw is ontroostbaar, maar na verloop van tijd verwerkt ze het verlies, accepteert ze dat ze weduwe is, regelt zijn nalatenschap: iedereen gaat ervan uit dat hij dood is. En dan, op een avond, verlaat hij zijn kamer en komt hij thuis, alsof hij thuiskomt na een dag werken. Ze leven nog lang en gelukkig.

 

Waarom de hoofdpersoon ooit vertrok, vraagt de man haar ter reactie. Dat weten we niet, antwoordt Julia met een glimlach rond haar mond.

Julia grijpt vaker terug op grote schrijvers en dichters, zoals Virginia Woolf. Ze belanden in een discussie: zij vertelt bijna bewonderend over ‘de kalme diepte van het water die haar worstelende lichaam verloste’, de man vindt dat ze Woolfs dood erotiseert. Zij noemt haar zijn Ted Hughes, hij zoekt naar de betekenis die zij daarmee aan hun relatie geeft. Het zijn allemaal herinneringen die de revue passeren nu zij er niet meer is.

 

Kans op terugkeer

In het begin is er nog de commotie van politieagenten aan de deur, opgehangen posters in het dorp met haar portret erop, de zoektocht naar een match met haar DNA in de databank van vermiste personen. Maar na verloop van tijd daalt de stilte in, is er enkel nog het zorgen voor hun dochtertje, dat zich nauwelijks aan haar moeder heeft kunnen hechten.

Naarmate de tijd verstrijkt, wordt de kans op haar terugkeer steeds kleiner. Dit rouwproces voltrekt zich in bijna onwaarneembaar kleine fasen (zie ook de prachtige titel die Brockhus aan de roman gaf, geïnspireerd door een dichtregel van M. Vasalis): haar vingerafdrukken op een glas dat hij uiteindelijk toch maar afwast, de geur die langzaam maar zeker uit haar kleren verdwijnt, haar haren die hij uit het doucheputje verwijdert en met schaamte in een doosje stopt om ergens achter in de kast te bewaren.

Intussen voltrekt zich nog een drama: het dorpscentrum, dat door de man ontworpen is, vertoont steeds meer gebreken. Een van de glazen buitenwanden vertoont een scheur. Later lijkt ook de inwendige constructie het steeds verder te gaan begeven. Er wordt een onderzoek ingesteld om te achterhalen of de fout bij de bouwers of bij de architect ligt, die zo weggelopen lijkt te zijn uit Waagstukken van Charlotte Van den Broeck, een verzameling van waargebeurde verhalen van architecten die jammerlijk faalden in het neerzetten van een solide gebouw.

Het drama van het langzaam in elkaar zakkende pand maakt dat de man tijdens zijn wandelingen door het dorp met tegengestelde blikken wordt aangekeken: van medelijden, maar net zo goed van verwijt. Die dubbelheid zou de lezer net zo goed kunnen voelen. Naarmate de tijd verstrijkt, zou je je steeds meer kunnen afvragen waarom de man zo kalm blijft: waarom kamt hij niet eigenhandig de hele omgeving uit, hangt hij zelf nergens posters op, belt hij niet al haar vrienden en familieleden af? Hij ondergaat alle zoekacties gelaten, lijkt zich vooral bezig te houden met de zorg voor hun dochtertje – geen geheel onlogische reactie, maar wel een die steeds meer vragen oproept, zeker in combinatie met zijn herinneringen aan een gezamenlijk moment in bed, waarin hij tijdens de seks haar keel kort dichtknijpt.

Ook de rechercheurs nemen hem – wellicht puur voor de vorm en omdat ze zich ook afvragen of hij er iets mee te maken heeft – onder de loep: heeft hij haar ooit redenen gegeven om dit huis te verlaten? Heeft hij haar misschien zelf ooit pijn gedaan? Omdat we het verhaal door zijn ogen beleven, zouden we te maken kunnen hebben met een onbetrouwbare verteller die ons het hele verhaal lang van onvolledige of wellicht zelfs van onjuiste informatie voorziet.

 

Vol subtiliteiten

Zo is deze roman opgebouwd uit allerhande subtiliteiten. Zo laat Brockhus de tijd via minieme details verstrijken: via de seizoenen die zich rond het huis manifesteren in de vorm van grazende schapen en opstekende herfstwinden, maar ook via het opgroeien van het dochtertje, dat steeds langer rechtop kan zitten, op een gegeven moment haar eerste stapjes zet. Maar het meest subtiele is nog de originele vorm, met weinig tekst en veel wit, die maakt dat de lezer zelf zaken kan invullen die onuitgesproken lijken. Daarmee levert Brockhus een laaglandse versie af van romans als het gelauwerde Grief is the Thing with Feathers van Max Porter of de romans van Cynan Jones.

Dat het oeuvre van die laatste auteur in het Nederlands door uitgeverij Koppernik wordt uitgegeven, mag geen toeval heten: daar verscheen ook Brockhus’ eerste roman, Laat het stil zijn, waarmee ze werd genomineerd voor de longlist van de ANV Debutantenprijs. In die roman, die verhaalde over twee zusjes die dagenlang in een overvolle schouwburg worden vastgehouden, hanteerde Brockhus al eenzelfde stijl, die het midden houdt tussen proza en poëzie.

Het is bewonderenswaardig hoe Kleine haperende vluchten geen woord te veel bevat, zonder de lezer achter te laten met de leegte die vaak met zulke summier vormgegeven teksten gepaard gaat. Brockhus’ roman is zelfs ronduit toegankelijk te noemen, meer dan haar debuut. Vormexperimenten als dichterlijk vormgegeven opsommingen (‘haar sleutels aan het haakje / deurmat een tik verschoven / losgezongen schaap ver van de kudde / voetafdruk tegen het hek’), cursieven en kapitalen leiden niet hinderlijk af, maar zorgen juist voor verheldering en originaliteit.

Minstens even knap is het hoe Brockhus ondanks de continue sprongen tussen heden en verleden de tijdlijn helder weet te houden. Dat doet ze met behulp van tegenwoordige en verleden werkwoordsvormen, maar ook met andere details, die houvast bieden in de wirwar van herinneringen waarin de architect dreigt te verdrinken.

Kleine haperende vluchten toont de last waaronder mensen die iets maken gebukt gaan – of dat iets nu een gebouw, een kind of een boek is. Op hun schouders drukt een eeuwig verantwoordelijkheidsgevoel voor dat wat zij in de wereld moeten zetten of hebben gezet. Zij lopen rond met een eeuwige angst dat iets misgaat met hun schepping, een angst waaraan wellicht alleen te ontsnappen valt door volledig te verdwijnen. Dat de architect vurig wenst dat zijn dochtertje nooit voor zo’n levensinvulling zal kiezen, is veelzeggend: dit drama mag zich nooit opnieuw voltrekken.

BIBLIOGRAFIE

Femke Brockhus, Kleine haperende vluchten. De Bezige Bij, Amsterdam, 2022.

Anne van den Dool over Femke Brockhus
PDF – 110,4 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.