'Gedichten' door Willem de Pessemier (winnaar)

2035: STATICA DYNAMICA

 

de wereld zal in pauze gaan

nee, de mensen erop

zij zullen in pauze gaan

 

de aarde zal tollen zoals ze nu doet

en in die achteloze bedrijvigheid zal je ons treffen – wij,

als geslagen honden, wij

die enkel dynamisch zijn in onszelf, wij zullen

dagelijks om onze eigen as draaien

in feite gebeurt er niets

alleen wij, met onze beide voeten in een of andere stille beweging

contradictio in terminis,

 

elke verandering zal in zijn eigen dynamiek verstrikt raken

en wij zullen hen aanschouwen

zien hoe ze te lang in cirkels over elkaar nadenken

begin aan einde aan begin knopen

in elke overtreffende trap enkel nog stagnatie vinden

 

iedereen wil veranderen in een leven,

groeien of krimpen betwisten

muntstukken opgooien zal enkel de illusie van een keuze opwekken

in zijn kern op vrijheid gelijken

in de manier waarop het zich aan ons toont

eerder aan gewenning doen denken

 

ik heb naar verandering gezocht in oude fotoboeken

jarenlang gekeken naar hoe een loot een knotwilg werd

nooit gezien wanneer wat precies wat werd

in de haarlijn van een grootvader die ik nooit heb gekend de essentie gevonden

in de manier waarop mijn moeders gezicht in de plooi gaat liggen als ze lacht

de betekenis

 

me terzijde afgevraagd of ik mezelf misschien kan voorspellen

ooit de grootvader zal worden die niemand zich nog herinnert

alleen nog in een plooi op zijn dochters gezicht betekent

 

de reïncarnatie van een glimlach - iemand die terloops zegt dat je sprekend op me lijkt

jij die daarna op zoek gaat naar verandering in oude fotoboeken

cirkelredenering

 

de wereld gaat in pauze - statica

wij draaien om onze eigen as - dynamica

daartussen blijft alles eindig

passen we in onszelf als het heden in morgen

monden we uit in een rivier die enkel nog droogte is

 

zo zal de wereld scheuren 

vallen wij ertussen

 

middelpuntbotsing

LIEFDE ALS EEN TULPENVELD DAT ZICH VAN SEIZOEN VERGIST HEEFT

 

we liggen in een uitgelopen tractorspoor te midden van een tulpenveld

twee buurjongens die met en in elkaar zijn gegroeid, vergroeid

als twee bomen die een kruin delen

zo verhouden we ons tot elkaar,

 

chronologisch: mijn hoofd aan zijn voeten, zijn voeten aan mijn hoofd

in die volgorde fantaseren we over vulva’s

bedenken er de meest gekke uitzichten bij:

de binnenkant van een gitaar

de oksel van de juf van meetkunde

de geopende snavel van een keizerspinguïn

elke plek waar we nooit eerder kwamen

 

een spanningsboog te midden van een tulpenveld

dat zijn wij, twee buurjongens, vergroeid

als regen die nooit alleen valt – accretie zonder partituur

onze handen plaatsen we op elkaars lichaam, berekend

op plekken die misschien een vulva zijn

zo ontladen we elkaar, noemen het een logisch gevolg

 

we klemmen de maan tussen onze duim en wijsvinger

tot ze onder onze ogen verkruimelt

vertellen elkaar dat we op z’n minst dat onder controle hebben

ontkennen zelfbegoocheling tot het niet meer bestaat

 

ik zie voor het eerst hoe hij één oog sluit wanneer hij haar probeert te vangen

hoe hij zijn lichaam vervolgens in kleermakerszit naar de lucht richt, een venster van benen maakt:

‘hoe kleiner, hoe dichter we bij een raken komen’

zo ontleed ik hem, ontmoet hem opnieuw en opnieuw en opnieuw

tot we enkel nog in een luchtledige omhelzing bestaan, zo dicht op elkaar

dat alles wat volgt afscheid betekent

 

maandenlang naar een antoniem voor vrijheid gezocht

enkel dubbelzinnigheid gevonden

in de ruimte tussen vrijheid en het antoniem waar nog geen woord voor bestaat

gezien hoe die ruimte als een lamlendige spatie tussen woorden mensen

beelden instaat

gezien hoe die ruimte de wereld in tweeën splijt

hem vervolgens doet openvallen als een perzik

als twee zijden van een rijpe avocado - zo glijden we van elkaar

 

rest ons enkel nog af te wijzen wat ons samenhoudt:

perzikpit

avocadopit

kruin

veilige gehechtheid

het bedrijven van de liefde in een tulpenveld dat vroegtijdig in bloei staat

 

bedrukt boodschappenlijstje

hoe in een omhelzing soms desolaatheid ontstaat

zoiets voorspelt niemand

 

echte tulpen bloeien niet in februari

EEN INTENS ZWIJGEN (ZN.)

 

er zijn mensen die in hun picknickmand naast

broodjes, plastic servies en

een veel te klein laken ook

levensadviezen stoppen

 

tijdens het eten discussiëren ze over

het gewicht van de wereld en

op wiens schouders hij de diepste sporen heeft achtergelaten

verwijzen ernaar alsof het een mens is

zo is het makkelijker te achterhalen wanneer hij hen precies pijn deed

 

‘want dat doen mensen’, zeggen ze

‘sporen achterlaten en

oude wonden openrijten

alleen als je geluk hebt maken ze nieuwe

blijft het verleden onaangeroerd onder je huid liggen’

 

geen hand geen vinger geen nagel

brengt soelaas

geen mens

kruipt er gewillig onder

 

de een laat in het voorbijkomen een huidschilfer achter

een pluk haar

een typische mannengeur

de ander een arm om je heen

een been in het jouwe verstrengeld

als het moet een heel lichaam en

een beklemmend gevoel dat blijft nagalmen

als het nooit zwijgen van de wereld:

 

hij is nooit stil, maar

dat merk je pas wanneer je de stilte opzoekt

haar niet vindt, queeste naar

wat precies?

 

elke stilte is een bijna-stilte en

sommige mensen zinderen precies zo na

als een onoverkomelijk iets

 

men raakt het niet eens over wie het hardst onder het leven gebukt gaat en

ze gunnen elkaar het winnen

ze smeren het beleg dubbel op hun broodjes

laten de wereld wegen

 

‘we hebben toch geleefd’, vertellen ze zichzelf

daar nemen ze genoegen mee

het plastic servies nemen ze mee naar huis

hun bijna-stilte hangt nog ergens in het park

 

wacht

als een bloem om geplukt te worden