Alicja Gescinska
Smaakmaker bij DW B 2023 1: Exil. Schrijven weg van huis
Een thuis hebben op de wereld; het is misschien wel de meest fundamentele menselijke drijfveer die er bestaat. Iedereen is ongevraagd op deze wereld geworpen; een wereld die ons veelal vreemd en vijandig is; een wereld waar we moeten proberen thuis te komen en thuis te zijn. Het thema van de thuiskomst – zowel in letterlijke als figuurlijke zin – loopt dan ook niet geheel verwonderlijk als een rode draad doorheen de hele geschiedenis van de mensheid en van de literatuur. Enkele van de vroegste hoogtepunten van de wereldliteratuur zijn aan het thema van de thuiskomst verbonden, zoals Gilgamesj en de homerische epen. Nostos – de terugkeer van de held naar huis – is in de Griekse literatuur in het algemeen zelfs een belangrijk motief.
Net zoals het thuiskomen een drijvende motor achter de wereldliteratuur is gebleken, is ook het ontbreken van een thuis, het moeten verlaten van een thuis, een belangrijk literair thema.
Gezien de fundamentele aard van de zoektocht naar een thuis en het hebben van een thuis, zijn weinig dingen tragischer dan van je thuis verstoten worden. Ontheemding. Ballingschap. Exil. De Poolse filosofe Barbara Skarga (1919–2009) noemde dat niet enkel tragisch; ze noemde het onmenselijk. ‘Hoe onmenselijk is het, hoe vreselijk is het, om met wortel en al uit de grond gerukt te zijn, de grond waar je opgroeide, waar je ieder plekje kende, waar je je naasten bij je had.’ Skarga wist waarover ze sprak; ze wist: wie zijn thuis verliest, verliest zijn hele leven. Skarga zat in het Poolse verzet tijdens de oorlog, maar werd door Russische soldaten gearresteerd en voor tien jaar naar de goelagkampen gestuurd. Daarna moest ze nog anderhalf jaar in verplichte ballingschap doorbrengen op een kolchoz in het uiterste oosten van Siberië. Onmenselijk is het, om mensen los te rukken uit de grond waar ze geworteld zijn.
De ervaring die Skarga in haar eigen memoires beschrijft over de gedwongen ontheemding is helaas een constante in de geschiedenis. Mensen worden voortdurend uit hun huizen verjaagd en van hun thuis beroofd. Ook vandaag nog; en ook vandaag nog zijn er denkers en schrijvers die met hun pen de vinger op de wonde proberen te leggen, die proberen greep te krijgen op die existentiële crisis die de ballingschap betekent. In dit DW B-nummer Exil. Schrijven weg van huis staan zij centraal: schrijvers die zelf ontheemd zijn. Welke thema’s snijden ze aan? Hoe ervaren ze de impact van hun vlucht, hun nieuwe huis waar ze een thuis proberen op te bouwen? Hoe gaan ze om met het gemis naar hun thuisland, een plek die misschien alleen nog bestaat in hun eigen dromen, herinneringen en in hun verhalen? Hoe verhouden ze zich, als schrijvers, tot hun moedertaal en de nieuwe taal van hun nieuwe omgeving? En bovenal: wat is dat, een thuis?
In zijn gedichten cirkelt Ege Dundar het meest uitdrukkelijk rond die wezenlijke vraag: wat is thuis? In een hele reeks beelden verschijnt thuis in zijn gedichten als een vervlogen iets, en uiteindelijk als ‘een leven voor de dood’. Dat klinkt erg somber: je thuis moeten verlaten, moeten vluchten, is een beetje sterven. Maar dat heeft ook een lichtgevender keerzijde: als moeten migreren een beetje sterven is, dan is het leven na de vlucht ook een overwinning op de dood: een leven na de dood. Dat komt het treffendst naar voren in de bijdrage van Emad Fouad. Ondanks het feit dat de ontheemding zo’n tragisch existentieel gegeven is, kan er ook veel schoonheid uit voortvloeien. Tegenover het verlies van het oude leven, staat het begin van een nieuw leven. Fouad beschrijft in zijn reminiscentie op ontroerende wijze het belang van eenvoudige vriendschappelijkheid, van menselijke goedhartigheid bij de integratie in een nieuwe maatschappij waar een nieuw thuis opgebouwd moet worden.
Met het opbouwen van een nieuw thuis ontstaat ook de opbouw van een nieuw ik. Wie ben ik? Het is een vraag die zich nadrukkelijk op de voorgrond dringt, wanneer je je thuis in de wereld hebt moeten opgeven. Dat met de vlucht nieuwe aspecten van de eigen persoon ontdekt en ontwikkeld worden, en dat dit een essentieel aspect is van het leven in ballingschap, schuilt dan ook in vele bijdragen. Het zit in de namen waarmee Burhan Sönmez zijn verhaal componeert. Het zit in de reflecties van Milagros Socorro en Ece Temelkuran, die allebei worstelen met het gevoel niet langer iemand te zijn, maar een niemand die onzichtbaar dreigt te worden. En de impact van de migratie op de eigen identiteit komt ook als subtiel hoofdmotief naar voren in de gedichten van Haile Bizen. Daarin identificeert de dichter zich als twee verschillende seizoenen, of als een herenbroek in een door oorlog verscheurd land, of als een man waarvan de voeten kleitabletten geworden zijn, of een man die naar een familiefoto kijkt die geen eenduidige betekenis meer heeft.
Aangezien de ballingschap en het opgeven van een vroeger thuis zo ingrijpend is, spreekt het voor zich dat de beslissing om te vluchten en te vertrekken zelden of nooit licht genomen wordt. Die moeilijkheid wordt onder andere op poëtische wijze weergegeven in de bijdrage van Mehdi Moosavi. Hij heeft het over de vervreemding waaraan hij lijdt: een vervreemding van tijd en taal, en hoe er een leven lang getalmd wordt tussen blijven of weggaan. ‘Vervloekt die eindeloze keuzedwang’. Ook Els Snick legt in haar essayistische bijdrage dit belangrijke beslissingsmoment onder het literaire vergrootglas. Snick verbindt de beslissingsgeschiedenis van Joseph Roth, Stefan Zweig en Irmgard Keun aan het verhaal van een gezin van Afghaanse vluchtelingen in Gent. De ‘boom van de verwondering’ is symbool voor het moment dat de pijnlijke waarheid doordringt: blijven kan niet meer; vluchten wordt een noodzaak.
Een ander belangrijk, terugkerend motief in de bijdragen in deze focus is de manier waarop kunst zelf – literatuur – een surrogaatthuis wordt. Sulaiman Addonia beschrijft dat in een soort nachtelijke waakdroom waarin hij in gesprek gaat met choreografe Pina Bausch: haar kunst is een thuis voor hem, kunst geeft vleugels aan de geest en doet woorden en gedachten dansen. Een gelijkaardige ervaring beschrijft ook Ahmad Katlesh: ‘Hier aankomen kon ik pas door de Duitse naoorlogse literatuur.’ Literatuur doet onze existentiële conditie beter begrijpen, en daardoor kan de gevluchte schrijver zijn verdriet, zijn woede, zijn ontheemding langzaam van zich afwerpen. Dat is echter een buitengewoon moeilijk en moeizaam proces. Die moeizaamheid – ellenlange dagen van gemis en pijn, van de verloren wereld die zich aan de huidige opdringt in gedachten – wordt op treffende wijze beschreven door de uit Iran gevluchte schrijfster Firoozeh Farjadnia. Heel symbolisch is het einde van haar bijdrage, waarin andermaal de dans het wapen van de bevrijding is, van de strijd tegen de verdrukking: ‘Een dans voor de levenden. Een dans voor de liefde.’
De nood om via de literatuur en de pen zin te geven aan de eigen bestaansgeschiedenis – en aan het bestaan in het algemeen – kenmerkt vele exilauteurs. Een wezenlijker vraag dan deze die Burhan Sönmez zicht stelt in zijn korte verhaal bestaat niet: ‘Wat voor plek was de wereld en wat voor wezen was de mens?’ Ook Milagros Socorro zoekt haar toevlucht in het schrijven, wanneer haar ballingschap begint en ze begreep dat ze geen land had om naar terug te keren: ‘Ik zou het schaarse licht volgen en vanaf nul beginnen te schrijven met de geestdrift van iemand die een heelal uitvindt, zoals Copernicus.’ En ook in de gedichten van Ece Temelkuran verschijnt de moedertaal zowel als slachtoffer van, en als wapen tegen de ontheemding. Schrijven is een daad van verzet tegen zij die je verdrijven willen.
Hoewel de tragedie om van thuis verstoten te zijn van alle tijden is, was het voorbije jaar meer dan andere jaren getekend door noodgedwongen ontheemding. Daardoor zijn de bijdragen in deze bundel naast tijdloos ook opvallend actueel. De oorlog in Oekraïne met miljoenen ontheemden tot gevolg. De protesten in Iran, waarna de duimschroeven van de verdrukking nog meer werden aangedraaid. De aanhoudende repressie in Belarus. De wereld heeft zich de voorbije maanden al te vaak van zijn meest unheimische kant getoond. Maar ondertussen blijft de wereld ook draaien en gaat het leven door. Misschien wel de pijnlijkste en meest confronterende vraag die in deze bundel zit, is dan ook deze van de Belarussische dichter Dmitri Strotsev:
waarom
worden liederen gezongen
terwijl mensen sterven