Siebe Bluijs en Roel Smeets
Beste wolven,
Hoe benader je als schrijver een onderwerp dat het daglicht eigenlijk niet kan verdragen? Tot die vraag hebben zowel Jeroen Brouwers als Inge Schilperoord zich moeten verhouden toen ze een roman schreven die gecentreerd is rond pedofilie en kindermisbruik. Als we de vakjury’s mogen geloven, zijn beide auteurs er zeer goed in geslaagd om dit onderwerp van een overtuigende literaire vorm te voorzien: Brouwers won met Het hout de ECI Literatuurprijs 2015, Schilperoord met Muidhond de Bronzen Uil 2015. Hoewel de romans een andere maatschappelijke insteek hebben – Brouwers richt zich op de doofpotcultuur rondom het misbruik in de katholieke kerk, Schilperoord op de psychiatrische normalisering van de pedofiele recidivist – focussen ze allebei op de psyche van de betrokkenen bij kindermisbruik: Het hout richt zich op die van de zwijger/de wegkijker; Muidhond op die van de dader.
Een succesvolle strategie om zo’n ongemakkelijk, wringend onderwerp in een roman te onderzoeken is wellicht om heel dicht op de huid van die betrokkenen te gaan zitten. Als de schrijver zijn lezers diep in de geest van een dader of zwijger af wil laten dalen, ligt het voor de hand om voor een ik-vertelling te kiezen. Een van de oorzaken van het feit dat Vladimir Nabokovs klassieker Lolita (1955), de ultieme roman over pedofilie, zo goed doel treft, is dat we uitsluitend het perspectief van het pedofiele hoofdpersonage kennen: daardoor worden we gedwongen om mee te gaan in diens gedachtegang, of we nu willen of niet. Met dat ik-perspectief plaatst Nabokov ons voor een ethisch dilemma: willen we wel opgaan in gedachten en verlangens op wie menigeen de labels ‘pervers’, ‘immoreel’ of ‘abnormaal’ zou plakken? Als het antwoord ‘nee’ is, moeten we stoppen met lezen. Ik vind het een interessante vraag om na te gaan in hoeverre Het hout en Muidhond ons voor zo’n dilemma plaatsen, en vooral welke elementen in de compositie en de stijl daar wel of niet constitutief voor zijn.
Muidhond is geen ik-vertelling: er is sprake van een personele vertelsituatie waarin we van een onzichtbare verteller informatie krijgen over het pedofiele hoofdpersonage Jonathan. Niks afdalen in de geest; tussen verteller en personage blijft er een afstand bestaan. De innerlijke strijd waarvoor Jonathan zich geplaatst voelt, leren we slechts kennen via de woorden van de vertelinstantie: ‘Zijn eigen gedachten raakten juist op dat moment verstrikt, haakten zich in elkaar vast, raakten in de knoop. En even werd alle lucht tussen de gedachten weggezogen en maakte plaats voor een drukkend vacuüm in zijn hoofd.’ Het nadeel van deze vertelwijze is dat we het moeten doen met een rapportage van de verteller. Ik ben juist benieuwd naar de precieze vorm van die gedachten, naar hoe dat ‘drukkend vacuüm in zijn hoofd’ in Jonathans psyche gestalte krijgt.
Wanneer Jonathan aan het begin van de roman huiswaarts keert na in de gevangenis gezeten te hebben voor een zedendelict, kijkt hij uit het raam van de bus, waarbij de verteller opmerkt: ‘Tussen hem en de wereld zat glas en achter het glas het kustlandschap.’ Die zin lijkt me een metafoor voor de vertelsituatie in de roman. Tussen de lezer en Jonathans gedachtewereld zit een barrière – het glas – die voortkomt uit de formele eigenschappen van de vertelling. Naar de flora en fauna in het kustlandschap van Jonathans psyche blijft het gissen, de verteller geeft ons slechts een indruk van de contouren van dat landschap.
Het hout is daarentegen een ik-vertelling die de grenzen van die narratieve modus rijkelijk verkent en uitbuit: de gedachten van hoofdpersonage Bonaventura lijken doorgaans ongefilterd aan het papier toevertrouwd, de vertelinstantie trekt zich soms zelfs niets van zijn lezers aan. We worden daarbij niet bepaald op een vloeiende, aangename manier meegenomen in de innerlijke strijd die dit personage levert. Brouwers’ taal en Bonaventura’s gedachtewereld krijgen hortend en stotend vorm, bewegen zich piepend en knarsend over de bladzijden: ‘Ik, te ver in zee kopje-onder geslagen ooit, waar de motor van een boot op honderd meter afstand ook zo klonk en voor mijn ogen en overal om me heen water en kou tot zwarte mist vernevelden, waar ik steeds dieper in wegzakte. [...] Het effect van roepen onder water is luchtbellen.’
Nu is bekend van Brouwers dat hij, in ieder geval sinds Bezonken rood (1981), gretig gebruikmaakt van zulke stilistische trucs (gaten in de taal, grammaticale onvolkomenheden, logische inconsistenties) om een politiek punt te maken of een autobiografische geschiedenis te vertellen. Door dit soort stijlkwesties was mijn leeservaring van Het hout een frustrerende. Geregeld stond ik op het punt het boek aan de kant te leggen, niet per se omdat mijn moraal in het gedrang kwam, maar omdat de taal irriteerde. Je zou denken dat zulke wringende en schurende taal funest is voor een roman, in ieder geval wat betreft de leesbaarheid. Maar misschien geldt dat niet voor romans die een onderwerp verbeelden dat eveneens wringt en schuurt – wat denken jullie?
Het beste,
Roel
*
Beste wolven,
Het is duidelijk dat beide romans het onderwerp kindermisbruik op een andere wijze benaderen dan Nabokovs Lolita. Dat heeft, zoals Roel al aangeeft, in eerste instantie te maken met stijl en vorm. Toch ben ik het niet helemaal met hem eens dat de narratieve distantie tot de pedofiel Jonathan in Muidhond constant is. Er is een aantal passages waarin de afstandelijke vertelvorm opzij wordt geschoven voor de vrije indirecte rede. Dit komt met name voor op momenten dat Jonathan momenten van zwakte kent. Bijvoorbeeld als hij aan
zijn buurmeisje denkt, voor wie hij gevoelens koestert, en de hand aan zichzelf wil slaan: ‘Hij moest zichzelf moed inspreken. Seks was normaal, begon hij weer tegen zichzelf.’ Dan glijden zijn gedachten weg en daarmee verschuift de vertelsituatie van de derde persoon naar de tweede persoon van de innerlijke monoloog: ‘Rustig. Je moet gewoon even je gedachten ordenen, jongen. Het komt goed. Je hebt haar niks aangedaan, dat ga je ook niet doen.’ Jonathans woorden tegen zichzelf zijn de geïnternaliseerde woorden van zijn psycholoog.
Jonathan doet obsessief zijn oefeningen om een beter mens te worden, maar op cruciale momenten (als hij het moeilijk heeft met zijn verlangens) hebben de psychologische categorieën geen betrekking meer op hem. Hij is bang voor datgene wat diep in hemzelf huist en hem tot een monster voor de buitenwereld maakt. Het is een deel van zijn persoonlijkheid dat los van hem lijkt te bestaan: ‘[Hij] [k]eek naar die man in dat spiegelende glas, naar zichzelf, naar hij die die man was, maar die ook heel iemand anders leek te zijn. Die man in het glas ging iets doen waar hij niets mee te maken had.’ Die gespletenheid komt terug op de momenten dat Jonathan zichzelf toespreekt als hij weer dreigt af te glijden.
De spaarzame momenten waarop de vertelsituatie verandert, beïnvloeden onze identificatie met de hoofdpersoon. De vrije indirecte rede houdt – zoals we weten uit de verteltheorie – het midden tussen de personele vertelsituatie en de dichter op de huid zittende vorm van de ik-vertelling. Maar van een werkelijke afdaling in de geest is geen sprake. Zoals Jonathan niet bij zijn eigen gevoelens kan komen, zo wordt de lezer na dit soort passages teruggeworpen tot de afstand die de personele vertelvorm behelst. De verlangens die Jonathan heeft, kunnen niet daadwerkelijk invoelbaar worden gemaakt, maar slechts bij benadering worden weergegeven.
In het verlengde hiervan maakt de roman hetzelfde punt met betrekking tot de omgeving: Jonathans moeder kan onmogelijk dat deel van haar zoon begrijpen en ook de psychologie schiet tekort om daadwerkelijk in zijn geest af te kunnen dalen. Daarmee wordt het dilemma van identificatie niet omzeild, maar wordt benadrukt dat de vereenzelviging van de pedofiel met zijn eigen verlangens in wezen problematisch is.
In Het hout is voor een dergelijke nuance geen ruimte. Voor mij hield de frustrerende leeservaring hoofdzakelijk daarmee verband. Waar Muidhond gaat over complexe, tegenstrijdige gevoelens waar niet of nauwelijks op adequate wijze over te spreken valt, daar worden de geestelijken die jongetjes misbruiken in Het hout op ondubbelzinnige wijze afgeschilderd als slecht. Bij momenten is de beschrijving cartoonesk: hoofddader pater Mansuetus wordt neergezet als een harig en dik bulderend varken.
Bovendien heeft hij een naziverleden. Bonaventura maakt dan ook gretig gebruik van vergelijkingen tussen de katholieke kloosterorde en het nazisme. De onderlinge meldingsplicht over dwalingen van medebroeders vergelijkt hij met Gestapopraktijken. Droogjes deelt hij de twijfelachtige uitspraak mee: ‘Hitler was ook katholiek.’ De oudtestamentische God is daarnaast ‘Heer der Heerscharen en opperbevelhebber over vernietiging van volken, erger dan – ik laat vergelijkingen met personen uit de jongste geschiedenis maar achterwege’. En een misbruikte jongen uit het klooster staart hem aan ‘als een uiteraard te wantrouwen aanwezigheid, zoals indertijd de nsb’er in onze straat’.
Dat Bonaventura een hekel heeft aan het kloosterleven en er tegen wil en dank onderdeel van is, is dus van meet af aan duidelijk. De pij (door Bonaventura vergeleken met een bruinhemd) irriteert hem al in de eerste zin. Hij trekt zich niets aan van de biechtregels. Toch blijft hij deelnemen aan de rituelen, terwijl hij constant aan het twijfelen is of hij uit het kloosterleven moet stappen. Die twijfel wordt weerspiegeld in de vorm: de taal is consistent verward en gebrekkig. In de stijl lijken daarnaast ongrammaticale ‘Duitse’ zinsconstructies door te klinken, om de nazivergelijking nog meer aan te zetten. Maar doordat het zo duidelijk is dat de orde waaraan Bonaventura deelneemt slecht is, is er geen sprake van een daadwerkelijk dilemma, ondanks zijn twijfel of hij moet blijven om de jongens bij te staan.
In Het hout wordt het misbruik verklaard als een gevolg van de regels van de kloosterorde. Gebrek aan omgang met ‘het andere geslacht’ is met name de verklaring voor seksuele excessen. Het misbruik is daarnaast geïnstitutionaliseerd: de broeders houden elkaar de hand boven het hoofd of kijken weg. Dit wordt geïllustreerd doordat Bonaventura zichzelf bij tijd en wijle betrapt op affectieve gevoelens voor de jongens, die hij meteen in twijfel trekt: ‘Niet doen. Niet Wil van Lanschot uit compassie tegen mijn franciscuslompen trekken.’ Opvallend genoeg vormt de katholieke kerk in Muidhond juist een mogelijke uitweg. Jonathans moeder denkt dat aansluiting bij een lokale Bijbelclub Jonathan uit zijn isolement zal halen. De samenloop van omstandigheden die leidt tot de ‘even onontkoombare als verrassende afloop’ (citaat flaptekst) komt juist voort uit het gebrek aan een gemeenschap. In Het hout is voor Bonaventura de heteroseksuele liefdesrelatie met een vrouw uit het dorp de uitweg uit het kloosterbestaan. In Muidhond valt Jonathan in herhaling doordat hij niet uit zijn sociale isolement weet te komen. Is misbruik het gevolg van een normatieve gemeenschap of kan de gemeenschap hier een mogelijk antwoord op bieden?
Vele groeten,
Siebe
*
Beste wolven,
Siebe doet een rake observatie: in passages in de vrije indirecte rede zouden we er aanwijzingen voor kunnen vinden dat Jonathan de woorden van zijn psycholoog heeft geïnternaliseerd. Bovendien zouden we op die manier ook meer informatie krijgen over zijn gedachtewereld. Ik interpreteer Schilperoords gebruik van de vrije indirecte rede echter op een andere manier. Omdat hoofdpersonage en verteller niet samenvallen, zijn er twee opties voor Schilperoord om meer van de psyche van Jonathan weg te geven dan ze kan doen met de indirecte rede. Ofwel met een letterlijke weergave van diens gedachten door middel van de directe rede (tussen aanhalingstekens), ofwel door middel van de vrije indirecte rede – die narratieve modus die traditioneel gecategoriseerd wordt als een mengvorm tussen personagetekst en vertellerstekst. Alleen wanneer de directe rede gebruikt wordt heb ik het idee dat we ‘de echte Jonathan’ leren kennen, zoals wanneer hij op kinderlijke toon zijn hond toespreekt: ‘Kom op, beessie.’ Jonathan is een laagbegaafde jongen: het gebrekkige taalgebruik van zulke uitspraken komt overeen met diens beperkte denkvermogen. Om die reden kan ik ook niet altijd aannemen dat bepaalde passages in de vrije indirecte rede zomaar aan Jonathan toegeschreven kunnen worden. ‘Hij moest zichzelf moed inspreken. Seks was normaal, begon hij weer tegen zichzelf, de beelden moesten alleen vervangen, afleren, vervangen en…’ Dit is een te ingewikkelde en te introspectieve gedachtegang voor Jonathan. De stem van de verteller presenteert in zulke passages niet Jonathans werkelijke gedachtes, maar veeleer een visie op wat hij zou moeten denken. Het is niet Jonathan die het denkende subject is, maar de anonieme vertelinstantie die de normen en waarden van de maatschappij ‘at large’ vertolkt, en in het bijzonder die van de hedendaagse psychiatrie. Die passages in de vrije indirecte rede suggereren dat we Jonathans gedachten lezen, maar volgens mij gaat het eerder om gedachten die aan Jonathan opgelegd worden. Hoewel het conflict tussen die genadeloze, normaliserende, geïnstitutionaliseerde visie en de fantasie van de verworpene me mateloos fascineert, vind ik het jammer dat we vooral dat eerste perspectief te zien krijgen. Daardoor krijgt de interactie tussen een veroordelende maatschappij en het veroordeelde individu wat mij betreft slechts zeer eenzijdig gestalte.
Genoeg over de formele kwesties in Muidhond. Ik deel Siebes mening over de overtrokken representatie van Het Kwaad in Het hout. Een ingeburgerde debatwet, bestaande uit een combinatie van de wet van Godwin en de reductio ad Hitlerum, luidt als volgt: wie Hitler of de nazi’s in een discussie te berde brengt heeft automatisch verloren. Ten grondslag hieraan ligt het idee dat een vergelijking met de misstanden van de nazi’s grotesk, te gemakkelijk en bovendien totaal onevenwichtig is. Geldt dat ook voor romans? Als Brouwers het misbruik in de katholieke kerk gelijkstelt aan het Absolute Kwaad, waarvan de nazi’s de twintigste-eeuwse vleeswording zijn, verliest hij dan een literair dispuut? In elk geval is het zeer de vraag of het grootschalige misbruik in de katholieke kerk klakkeloos vergeleken kan worden met Jodenvervolging en genocide, wat Brouwers wel degelijk doet als hij de daders van beide misdaden op één lijn zet door ze in één zin onder te brengen.
Laat me jullie bovendien deelachtig maken van mijn ideeën over de (religieuze) gemeenschap in beide romans. In Het hout is de dominante institutie de katholieke kerk, in Muidhond is dat de hedendaagse psychiatrie, bijgestaan door de maatschappelijke consensus over pedoseksuelen. Opmerkelijk is dat het institutionele systeem telkens in oppositie staat met de mogelijkheid van een uitweg uit dat systeem, of een wensgedachte daarover. Siebe gaf al aan dat de kerk in Muidhond door Jonathans moeder gepresenteerd wordt als een mogelijke redding voor zijn pedoseksuele neigingen – neigingen die, ook als ze beschermd worden door de medische wetenschap, niet ontmanteld kunnen worden. Ironisch genoeg vormt ook precies de medische wetenschap een letterlijke uitweg voor broeder Bonaventura: in de wachtkamer van de tandarts buiten de muren van het klooster ontmoet hij de vrouw die hem ertoe aanzet om zich los te weken uit de dogmatische kerkgemeenschap waarin kindermisbruik bon ton is. Het is een soort chiasme:
Het hout
institutie (kerk) = oorzaak van Kwaad
institutie (medische wetenschap) = fysieke locatie (de tandartspraktijk) die uitweg biedt
Muidhond
institutie (medische wetenschap) = instandhouding van Jonathans verwrongen zelfbeeld en daarmee medeoorzaak van het Kwaad
institutie (kerk) = gedroomde uitweg uit het kwaad
Nadere bestudering van deze structuur brengt me op het idee dat er in beide romans wel degelijk sprake is van een dilemma. De oorzaak daarvan is gelegen in de wisselwerking tussen individu en gemeenschap. Het grote verschil is inderdaad dat Jonathan, vrijwel zonder ze aan een nader onderzoek te onderwerpen, de normen van de psychiatrie onderschrijft, en dat Bonaventura juist actief de normen van zijn kerkgenootschap in twijfel trekt. Desalniettemin gaat het om een strijd die beide protagonisten moeten leveren om zich als individu staande te houden in een wereld die normen en waarden dicteert waar zij zich niet mee kunnen vereenzelvigen. Omwille daarvan zouden we op het institutionele systeem van de psychiatrie in Muidhond wellicht net zo makkelijk het label ‘kwaad’ kunnen plakken. Of niet?
Hartelijkst,
Roel
*
Beste wolven,
Graag pak ik Roels argumentatie over de wisselwerking tussen individu en gemeenschap op. Een centraal begrip in dit verband is het geweten, met name in relatie tot de katholieke betekenis van dit woord, die het bestaan van een ‘eigen’ geweten slechts in die mate onderkent waarin het gevormd wordt in overeenstemming met de door God gegeven wetten. Het geweten is in die zin het geheel aan geïnternaliseerde wetten, dat onontbeerlijk is om te kunnen functioneren in een gemeenschap. Omdat Jonathan zo graag normaal wil zijn, is het niet verwonderlijk dat hij een heilig vertrouwen heeft in de psychologie, hetgeen uitgedrukt wordt in religieuze termen: ‘Misschien was het gewoon een kwestie van overgave. Vertrouwen in de wetenschap, zijn lot in handen leggen van de psychologie.’ De wijze waarop Jonathan zich onderwerpt aan zijn oefeningen heeft iets weg van een ritueel: de herhalende opgaven zijn als mantra’s die zijn innerlijke gevoel moeten bezweren. Deze repetitie wordt bekrachtigd door de beschrijvingen van tics en zinnen die Jonathan en zijn moeder telkens herhalen.
Maar op momenten is Jonathan niet in staat de onderwerping aan de psychologie in overeenstemming te brengen met zijn individualiteit. Er ontstaat een discrepantie tussen de morele wetten van de psychologie en zijn innerlijke gevoelsleven. Terugdenkend aan de woorden van de rechter, twijfelt Jonathan eraan in hoeverre de wetten van de psychologie en de rechterlijke macht betrekking hebben op zijn situatie:
Voor hem was het alsof er iets groots, onmetelijks, iets onuitsprekelijks buiten hem was, dat misbruik van hém had gemaakt. Hij zou dat nooit kunnen uitleggen of goed in woorden vatten. [...] Dit zou hij nooit tegen de psycholoog kunnen zeggen, die zou hebben gedacht dat het een goedprater was, of dat hij ‘externaliseerde’, zoals ze dat noemden. [...] Toch was het precies zoals hij het had ervaren. Hoe zou dat niet goed kunnen zijn?
Vanaf dat moment gaat Jonathan ten dele af op zijn ‘eigen’ geweten. Hij besluit om tóch omgang te zoeken met het nieuwe buurmeisje, omdat het een goede oefening is waarmee hij zichzelf kan ‘trainen’. De oefeningen uit het boek komen hem ‘plotseling allemaal onnozel voor’. Op die momenten is Jonathan niet slechts een laagbegaafde jongen, maar een persoon in wiens binnenste complexe en tegenstrijdige gevoelens woelen, zonder dat hij zelf deze innerlijke strijd tot uitdrukking kan brengen. De gedachtegang van dit gespleten individu leidt tot handelingen waardoor Jonathan buiten de kaders van de gemeenschap wordt geplaatst.
In Het hout is in heel andere zin sprake van gewetenswroeging. Als we opnieuw uitgaan van de katholieke invulling van het begrip geweten, is van begin af aan duidelijk dat Bonaventura zijn individuele geweten in tegenspraak ziet met de wetten van de kloostergemeenschap. ‘Ik zit met opstandige gedachten en met heimweeërige verlangens’, stelt Bonaventura vast. Hij neemt het gewicht van deze zonden nergens serieus: het lezen van stripboeken ‘leidt tot normloosheid, imitatie, agressie, criminaliteit. Zelfs tot zelfmoord, dikwijls door ophanging. Geloof ik dit? Ik geloof sowieso niet zoveel meer’. In Muidhond bestaat het dilemma uit het gegeven dat Jonathan zich niet werkelijk kan identificeren met zijn innerlijke kompas. Voor Bonaventura zijn de wetten van de kloostergemeenschap echter niet (langer) geïnternaliseerd, en dus vindt het conflict tussen zijn eigen morele opvattingen en die van de gemeenschap niet plaats in hemzelf.
Een nog belangrijker verschil tussen de situatie van Jonathan en Bonaventura vormen de consequenties van handelen vanuit het eigen geweten. Bonaventura neemt afstand van zijn leven in het klooster door zijn individualiteit op te eisen. ‘Ik ben niet Bonaventura, mijn naam is Eldert. Ik heb wel deze belachelijke vodden aan, maar daaronder ben ik ik.’ Waar Jonathan door zijn ‘ik’ buiten de gemeenschap komt te staan, heeft Bonaventura’s oude naam Eldert echter betekenis in een andere gemeenschap: de burgerwereld. Bovendien wordt die andere morele orde duidelijk gepersonifieerd door Patricia, die hem overtuigt: ‘Jij hoort daar niet. Dat zag en merkte ik aan je.’ ‘Ik antwoordde als onderworpen aan een gewetensverhoor’, zegt Bonaventura, waarna hij het ene morele systeem inruilt voor het andere. Voor zover er dus sprake is van een gewetensconflict in Het hout, vindt het plaats tussen twee systemen – de katholieke kerk en de burgermaatschappij van het dorp – en niet in de verhouding van het individu tót de gemeenschap.
Op die manier worden in Het hout de complexe, ethische dilemma’s van een individu binnen een gemeenschap vervangen door schematische, nogal lompe categorieën. Als Brouwers het misbruik in de katholieke kerk gelijkstelt aan het Absolute Kwaad, lijkt hij daarmee in eerste instantie de omstanders van de katholieke misstanden in verband te willen brengen met de houding van wegkijkers in de Tweede Wereldoorlog (‘wir haben es nicht gewusst’). Maar Brouwers heeft besloten niet weg te kijken! We krijgen gruwelijke beschrijvingen van wat de paters met de kinderen doen, passages die uitsluitend geschreven lijken te zijn om een effect van walging op te roepen: ‘Knedend spreekt hij het verlegen piemeltje toe: Wat een groterd en flinkerd ben jij al. Kan die nog groter worden? Vind je wel fijn hè, wat ik doe?’ Roel begon de briefwisseling met de vraag hoe je als schrijver een onderwerp benadert dat het daglicht eigenlijk niet kan verdragen. Er vol de schijnwerpers op zetten, lijkt mij alvast niet de meest zinnige manier.
In Muidhond worden de pedoseksuele gevoelens van Jonathan belicht als iets in hemzelf, waar hij bang voor is en waar hij niet bij kan komen. Mij lijkt dit een realistischer en een meer geïnformeerde weergave van de problematiek dan de gelijkschakeling tussen pedofilie en het absolute kwaad in Het hout. De subtiele vorm die Schilperoord hanteert lijkt mij beter aan te sluiten bij de nuance die dit onderwerp verlangt. Literatuur is in staat om het gepolariseerde debat over kindermisbruik van verdieping te voorzien door perspectieven te bieden. De schreeuwerige retoriek die iedere pedoseksueel gelijkstelt met de duivel vindt haar stem reeds via andere kanalen.
Het beste,
Siebe
Reactie plaatsen
Reacties