Dirk Leyman
Drie jaar lang koesterde Nobelprijswinnaar Patrick Modiano de stilte. Een schrijfkramp? Toch niet. In oktober 2017 lagen plots twee roomkleurige boeken uit Gallimards Collection Blanche in de Franse boekhandel: het recent in het Nederlands vertaalde Slapende herinneringen (Souvenirs dormants) en het theaterstuk Nos débuts dans la vie. Een fragiele, kleine roman over vluchtige Parijse ontmoetingen en een lichtvoetiger toneelstuk, gebaseerd op De Meeuw van Tsjechov. De nietsvermoedende lezer stuit op verrassende parallellen.
Hoe zou de teruggetrokken en sensibele Patrick Modiano (1945) alle Nobelprijsheisa over zich heen laten komen? Zijn eerste reactie, wandelend door Parijs, omstreeks 13 uur op 9 oktober 2014, luidde: ‘Ik had het totaal niet verwacht. En het was alsof ik mezelf ontdubbelde en naar een buitenstaander keek.’ Zou hij een van die vele laureaten worden met een soort schrijfverlamming, ondanks de florissante 1 miljoen euro van de Zweedse Academie? De Franse pers wierp de vraag regelmatig op, zeker toen bleek dat de bijna klokvaste, jaarlijkse Modiano-roman uitbleef.
De gepatenteerde Parijse achteromkijker heeft het publieke forum vaak gemeden als een schuw dier. Ook interviews waren nooit zijn fort. Stamelend pareert Modiano de eenvoudigste vragen en verliest hij zich in zijsprongen en warrige gedachtegangen, met als rode draad de frase ‘C’est bizarre’. Toch leverde hij in december 2014 een – voor zijn doen – zelfverzekerde Nobellezing af (gepubliceerd als Discours à l’Académie Suédoise). Daarin expliciteerde hij op glasheldere wijze zijn poëtica.
Wijselijk zocht Modiano spoedig weer de luwte op van zijn bibliotheek en schrijfkamer in hartje Saint-Germain-des-Prés. De meeste uitnodigingen sloeg hij af, al liet hij wel eens een televisiecamera binnen in zijn met boeken gevulde heiligdom in de Rue Bonaparte. Hij pende onder meer een songtekst voor zijn dochter Marie, chanteuse én schrijfster. Maar vooral deed Modiano wat hij de voorbije decennia altijd had gedaan: teruggrijpen naar vage herinneringen en schimmen uit een omfloerst verleden, in de hoop ze weer scherp te krijgen.
Sinds zijn debuut La Place de l'Étoile uit 1968 voert Modiano ons al ruim dertig boeken lang door een labyrintisch universum, vol filigrein en mistigheid, en troont hij ons mee langs geheimzinnige passages en nissen. In zijn eerste prangende romans als La Ronde de Nuit (1969) en De ringboulevards (1972) is de bezettingsperiode nog manifest en verbeten aanwezig. ‘De oorlog heeft de Parijse romance vernietigd’, noteerde Modiano ooit in Paris tendresse (1990). Vanaf Villa Triste (1975) neemt een weemoediger toon de overhand. Modiano peutert aan de residu's van zijn bezwaard verleden, maar de toon is milder, zoals bijvoorbeeld in Des inconnues (2001), Dans le café de la jeunesse perdue (2007) en het boek dat hij kort voor de Nobelprijs uitbracht: Pour que tu ne te perdes pas dans le quartier (2014).
De basisingrediënten zijn bekend: ontheemde stadswijken, uit koers geraakte levens, verdwenen cafés of hotels en een atmosfeer van vage dreiging. Telkens weer krijgt Parijs de hoofdrol toebedeeld. Niet de toeristische lichtstad maar een schaduwmetropool die de schrijver gewiekst naar zijn hand zet. Modiano lees je met een plattegrond in de aanslag. Daarop kun je het parcours van zijn eeuwig dolende schimmen uittekenen. Maar evengoed raak je het spoor bijster, want hij maakt van Parijs bij momenten ook een grimmige spookstad. Het gaat van Saint-Germain-des-Prés naar Pigalle of van het Quartier Latin naar Vaugirard, van Montparnasse naar de Périférique. Modiano past in een fraaie traditie van 'piétons de Paris', van Gérard de Nerval, Charles Baudelaire en Léon-Paul Fargue tot Jacques Prévert, Raymond Queneau en Guy Debord. Zijn snoer van bekoorlijke titels (zoals Fleurs de ruine, Remise de peine, Memory Lane, Chien de printemps) roept de odeur van vervlogen parfums op.
Modiano is de meester van de omfloersing én de suggestiviteit. Zijn critici schamperen wel eens dat de herinneringsestheet altijd hetzelfde trucje uitvoert. Nochtans is de eeuwig twijfelende Modiano zelf beducht om terug te bladeren, beweerde hij ooit in Magazine Littéraire. ‘Achteromkijken naar mijn boeken, dat probeer ik te vermijden. Ik ben bang om te ontdekken dat ik steeds hetzelfde boek schrijf, dat zou me paralyseren.’
Niet alleen de troebele bezettingsperiode, vooral ook de jaren vijftig en zestig blijven Modiano beheksen. Het zijn de jaren waarin hij zelf, aan zijn lot overgelaten, bijna dwangmatig door Parijs struinde, als vrij student, die her en der colleges bijwoonde, en colporteur van oude boeken. Zijn ouders waren uit beeld. In elke roman hangt wel ergens het onbehagen van zijn verwarde, eenzame jeugd, als zoon van de Antwerpse tweederangsactrice Louisa Colpeyn en de Italiaanse Jood Albert Modiano, verwikkeld in duistere affaires.
Die obsessie met de jaren zestig – niet die van het revolutionaire elan of mei ’68 trouwens - mondde opnieuw uit in twee literaire teksten, verschenen in oktober 2017, precies drie jaar na zijn bekroning. Simultaan kwam Modiano met het toneelstuk Nos débuts dans la vie én de kleine roman Souvenirs dormants (Slapende herinneringen). Ze vormen in zekere zin een tweeluik. Toch oordeelde uitgever Querido het opportuun om enkel de roman naar het Nederlands te vertalen. Jammer, want het theaterstuk toont een lichtvoetiger kant van Modiano.
‘Ik hoef maar met een hak op bepaalde gevoelige plekken van Parijs te trappen of de herinneringen branden los als een vonkenregen’, zo schreef Modiano in De ringboulevards (1974). In Slapende herinneringen hoor je opnieuw de weergalm van dit leidmotief. ‘Heel lang ben ik ervan overtuigd geweest dat echte ontmoetingen alleen op straat mogelijk waren’, lezen we. En: ‘Voor mij is Parijs bezaaid met fantomen, even talrijk als de metrostations en hun oplichtende lampjes, wanneer je op de knoppen drukte van het overzichtsbord dat alle verbindingen liet zien.’ Ook deze keer drentelt hij als een snuffelende straathond omheen een serie mysterieuze, kortstondige ontmoetingen, zij het dat het verband tussen deze brief encounters soms minder hecht is dan in eerdere romans.
Onmiskenbaar vertoont de wankelmoedige ik-verteller Jean D. trekken van de jonge Modiano zelf, in de steek gelaten door zijn ouders (ook in zijn vorige roman uit 2014 droeg de hoofdfiguur de naam Jean, Modiano’s eerste voornaam). Sinds zijn kindertijd is hij ‘gewend aan plotselinge verdwijningen’. Hij roept herinneringen op aan een aantal vrouwen en heerschappen die in het Parijs van weleer zijn pad kruisten. ‘Elke ontmoeting leek een kruispunt van mogelijkheden en ik had het verzuimd om een weg in te slaan die misschien de juiste was geweest.’ Met grote vasthoudendheid takelt hij ze naar boven uit een parallelle wereld. Hij gebruikt daarbij de procedés van een detective. Elke keer weer is het ook alsof hij een fotonegatief op een glasplaat legt en er slechts een paar contouren verschijnen. Of hij seint morsesignalen die ‘onbeantwoord’ blijven, ‘verloren in de nacht der tijden’.
De vrouwen dragen welluidende namen als Madeleine Péraud, Mireille Ourousov, Martine Hayward, Maria Talchieff of mevrouw Hubersen. Ze doken al eerder vermomd of getransformeerd op in andere Modianoboeken. ‘De vrouwen uit mijn boek zijn als het ware mijn tweelingzussen. Ik heb elementen uit mijn jeugd op hen afgewenteld’, zo gaf Modiano ooit toe. Vooral Geneviève Dalame intrigeert de verteller bovenmatig. Ze loopt ‘naast haar leven’, maar wel ‘met lichte, soepele passen, als een danseres’. Heeft Jean iets gehad met deze Geneviève, die hij vaak ’s ochtends ontmoette, voor ze naar haar werk vertrok bij de Studios Polydor? Waarom is ze zo fanatiek in de ban van de occulte wetenschappen en van goeroe George Ivanovitsj Gurdjieff? Zes jaar na hun laatste contact loopt hij haar tegen het lijf in de Jardin des Plantes met haar zoontje aan de hand. Is Jean de vader? Modiano onthult het raadsel niet.
Ook in Slapende herinneringen speelt de topografie van Parijs een vooraanstaande rol (‘Zo is Parijs bezaaid met pijnlijke plekken en talloze vormen die onze levens hadden kunnen aannemen’) en jongleert Modiano met het motief van ‘de eeuwige terugkeer van hetzelfde’, wat bijvoorbeeld ook al het geval was in romans als Dans le café de la jeunesse perdue. Schijnbaar onbeduidende gebeurtenissen plaatst hij in een nieuw licht. ‘Als je je leven werkelijk zou kunnen overdoen, en dezelfde uren op dezelfde plekken in dezelfde omstandigheden zou kunnen beleven, maar dan beter, zonder vergissingen, kleerscheuren en verspilde tijd … dat zou net zoiets zijn als een manuscript vol doorhalingen overschrijven in het net …’
Uiteindelijk blijken deze personages stuk voor stuk slaapwandelaars. Ze draaien in kringetjes, voortgedreven door een soms sinister toeval, en zijn altijd weer op de vlucht. Ze toeven in wachtzalen, zitten op nachttreinen of verschansen zich in hotelkamers. Het zijn drenkelingen die Modiano uit een wak van de tijd redt. Net als zijn geliefde Parijs. ‘Ik heb […] de indruk dat de oude wereld in die jaren, 1963, 1964, nog één keer haar adem inhield alvorens definitief in te storten, net als alle huizen en gebouwen in de buitenwijken en aan de rand van de stad die niet lang daarna zou worden afgebroken.’ En wat ten slotte te denken van de geheimzinnige misdaadzaak die Modiano in clair-obscurtinten oprakelt? We zien opnieuw Ludo F.(ouquet) als slachtoffer, een rol die hij al eens vervulde in Quartier Perdu.
Steeds weer wroeten in ‘die enorme laag vergetelheid waarmee alles is overdekt’. Woorden redden ‘die half uitgewist zijn, zoals afgebrokkelde ijsbergen die verloren ronddrijven over de oceanen’, zoals Modiano het poneerde in zijn Nobelprijslezing. Ook Slapende herinneringen – dat uiteraard alludeert op droomtoestanden – is zo’n reis zonder eindstation, die ons meevoert naar transitzones en terrains vagues en een universum van filigrein en mistigheid.
De verslaafde (of geroutineerde) Modianolezer zal in Slapende herinneringen volop zijn gading vinden. De nieuweling zal wellicht hengelen naar meer houvast. Omdat je deze roman pas helemaal op zijn waarde kunt schatten als je je vervolgens weer in het spiegelpaleis van zijn oeuvre begeeft. De lezer mag én moet zelf de laatste puzzelstukken leggen.
Zeker is dat de Nobelprijswinnaar het magnetisme van zijn heldere maar suggestieve stijl niet is kwijtgespeeld. Hij weet hoe geraffineerd hij beklemming, desolaatheid en weemoed kan opwekken. Een formule, volgens sommigen? Misschien. Eerder een vorm van geperfectioneerde alchemie, me dunkt. Zo lopen de boeken van Modiano naadloos in elkaar over, tot er één lange roman fleuve ontstaat. Een netwerk waarin alles naar elkaar verwijst, ‘niets bestaat dat niet iets anders aanraakt’, om het met Jeroen Brouwers te zeggen. Slapende herinneringen is een zoveelste uitbreiding van dat immense perpetuum mobile. Het is een kleine roman die oplicht in het duister, als de geruststellende signalen van een vuurtoren.
Slapende herinneringen activeert je niet enkel om je opnieuw onder te dompelen in andere Modiano-boeken. Het is logisch om vervolgens het simultaan verschenen theaterstuk Nos débuts dans la vie ter hand te nemen. Hier zien we een lichtvoetiger, ja, zelfs bijwijlen humoristische Modiano aan het werk, terwijl hij toch het subtiele fluïdum van zijn stijl bewaart. Hij varieert in zijn derde toneelstuk – na het geflopte La Polka (1974) en Poupée Blonde (1983) - op De Meeuw van Anton Tsjechov. Centraal staat de omgang tussen een jonge actrice en een schrijver met ambitie, gedwarsboomd door een afwezige maar bedilzieke moeder, die op geld is belust. Deze Elvire richt haar pijlen ook op Dominique, de geliefde van haar zoon Jean. Uit jaloezie, want zij dient zich tevreden te stellen met middelmatige rollen in het boulevardtheater (ja, zelfs Mlle Beulemans passeert de revue en Bon week-end Gonzales). Ook hier draagt de hoofdfiguur de naam ‘Jean’ terwijl Dominique een duidelijke verwijzing is naar de echtgenote van Modiano, Dominique Zehrfuss. Nog opvallender zijn de trekken die Modiano meegeeft aan Elvire en zo de ooit slabakkende carrière van zijn moeder Louisa Colpeyn (met haar ‘lichte accent van het Noorden’) verbeeldt, met allerlei tribulaties in de theaterloges. Ook in Nos débuts dans la vie is sprake van een meanderend geheugen, herinneringen op de tast en de ongrijpbare straten van Parijs. ‘Si tu savais comme Paris a changé… J’ai l’impression de n’y être plus à ma place, mais je n’ose le dire à personne… sauf à toi… Jour après jour, c’est une lutte contre la solitude… et pourtant, dans certains quartiers, on se retrouve brusquement tel qu’on était…’ Gaandeweg palmt het patina van de melancholie en van de incertitude de personages in. Het is een nooit eindigende, vaak vergeefse zoektocht naar vluchtwegen, naar plekken waar de lucht lichter is. De fraaie parallellen met Souvenirs dormants liggen voor het oprapen.
Reactie plaatsen
Reacties