Verstilde levens. Over Marieke De Marés 'Ik ga naar de schapen'

Barbara Fraipont

‘Ik ga naar de schapen’ is tegelijk de titel en het meest terugkerende zinnetje van Marieke De Marés tweede roman. Na haar succesvolle romandebuut Bult (2020) verkent de Vlaamse schrijfster ook in Ik ga naar de schapen in korte hoofdstukjes het menselijke leven op het platteland. Wie de vraag waarover De Marés boek gaat wil beantwoorden, moet even nadenken want er gebeurt eigenlijk niet veel en de motor van de plot lijkt zoek. We maken kennis met Simone en Andrej, een stel dat omringd door schapen een rustig maar getekend leven leidt: ‘Andrej en Simone wonen in een oud huis aan de rand van een klein dorp. Zo klein dat de rand zich heel dicht bij het midden bevindt’, waardoor ze telkens een grens oversteken. Af en toe komt hun dochter, Tove, die beeldhouwster is, langs, maar hun beste vriend Rocco, die een uitvaartcentrum runt, is nog vaker aanwezig. Ook de zieke moeder van Simone, Siti, krijgt een centrale plaats in het verhaal. De locatie is wat hen verbindt: ‘Een schapenstal. Bij benadering in het midden van een uitgestrekte weide’. 

 

Teruggetrokken en getekende levens

De verstilling en vertraging van het menselijke leven loopt in De Marés boek als een rode draad. Dit wordt vanaf het begin meteen duidelijk, want daar wordt het einde van het verhaal al aangegeven. Er duikt ook een ik-verteller op die verder verborgen zal blijven in de tekst en die over het verhaal zelf reflecteert: ‘Vaak heb ik me afgevraagd of ik opnieuw kon beginnen om dit verhaal anders te laten eindigen’. De sfeer wordt vanaf die eerste twee bladzijden meteen ingezet. Dat er niet veel wordt gezegd ‘ligt vermoedelijk aan de schapen die altijd in de meerderheid zijn en de bezoekers onbeschaamd en indringend aankijken’. De alomaanwezige stilte wordt eveneens weergegeven door de vele witregels en de fragmentarische verteltrant. Ook de tekening in minimalistische trend op de vooromslag kondigt die zwijgzame en sobere sfeer aan, en wijst door de witgrijze vierkanten in een cirkel op een niet voor de hand liggende boodschap in de roman.

In het boek krijgen de relatie tot de dood en het lichaam, traumaverwerking en de nietigheid van de mens een vooraanstaande plaats. Andrej, een afgestudeerde bioloog, is zijn ouders op vrij jonge leeftijd in een auto-ongeluk verloren terwijl ze hem kwamen opzoeken. Hij heeft er een trauma aan overgehouden en leidt sindsdien een teruggetrokken leven op het platteland. Simone lijdt aan een botafwijking en maakt zich zorgen over haar zieke moeder, waarbij ze ook nadenkt over het niets en het heelal: ‘Terwijl Simone in haar moeders ogen kijkt denkt ze aan het oneindige heelal met zijn talloze lichtgevende bollen’. Tove, de dochter, maakt beelden van mensen om ze vervolgens te beschadigen. Rocco legt als beroep doden af. Het boek draait om deze mensen die allemaal met elkaar verbonden zijn: Allemaal getekend door het leven bevinden ze zich aan de rand van de samenleving samen met de schapen om hen heen.

 

De indringende blik van dieren

Met de schapen die vaak op de voorgrond treden, gaat de roman eigenlijk ook over de grens tussen mens en dier. Voor Andrej is het ‘een vrolijke gedachte dat zijn schapen voortdurend een grens oversteken’.  Indien die grens in het verhaal in eerste instantie geografisch bedoeld is, kan er ook een meer gelaagde en filosofische betekenis aan worden verbonden met betrekking tot de mens-dierrelatie. Want wat de personages ook nog gemeen hebben, is hun verbondenheid met de dieren en in het bijzonder de schapen. Elk van hen gaat regelmatig ‘naar de schapen’. Andrej spreekt sinds de dood van zijn ouders ‘eigenlijk enkel met dieren’. Daarop zegt Simone: ‘Ik ben ook een dier’. De gedachte dat de mens een dier onder de dieren is, wordt in het boek benadrukt door verschillende mens-diermetaforen en -vergelijkingen. Simone en Andrej worden beschouwd als ‘derderangs schapen’ en Simone ‘stinkt zo lekker naar schaap’. Het boek draagt daarnaast een menskritische boodschap uit met gedachten zoals deze: ‘Op deze korst heeft ooit een stinkende schimmellaag iets voortgebracht: de mens’.

Dat het belang van het menselijke bestaan vaak gerelativeerd wordt in de roman, wordt ook in de hand gewerkt door de vertelwijze. Door de vaak onpersoonlijke derdepersoonsvertelling  wordt afstand van de subjectieve menselijke denkwereld gecreëerd. Met uitzondering van de sporadische herinneringen en gedachten van Simone, krijg je als lezer geen inkijk in het hoofd van de andere personages. De onuitgedrukte en bedekte gedachten en emoties van de personages kunnen als een gebrek worden ervaren, maar hierdoor geeft De Maré des te prangender de ontoereikendheid en inconsistentie van woorden en de menselijke taal aan:

 

De taal heeft geen zin om Simone te begrijpen. Als onstuimige spreeuwen vliegen woorden door de lucht. Ze zoeven voorwaarts. Ze flitsen naar boven. Ze scheren naar beneden. Ze duiken. Samen vormen ze een wolk die voortdurend verandert van vorm.

 

Meer dan de taal en spraak blijken in het verhaal eigenlijk de blik en het oogcontact belangrijke communicatiekanalen te zijn om elkaar te lezen en te begrijpen. Simone en Andrej spreken amper met elkaar of laten papieren berichtjes achter gemarkeerd door cursivering in de roman: ‘Ik maak een wandeling’. Toch groeien ze naar elkaar toe. Niet alleen de mensen maar ook de schapen en andere dieren met hun indringende blik gelden overigens als zwijgzame gesprekpartners in het verhaal. Voortdurend kijken schapen, ooien, geiten en honden de personages aan. Omgekeerd observeren de menselijke protagonisten ook aandachtig de dieren om hen heen: ‘Simone heeft al lang in de gaten dat er drie geiten samen staan, en altijd een alleen. […] Simone geeft hem als enige lang, sappig en groen gras. De anderen kijken haar geitachtig aan’. Ook lijkt het erop dat zowel Andrej als Simone vaker in de ogen van de schapen dan in elkaars ogen kijken. Zittend naast Andrej kijkt ‘Simone […] in de ogen van een ooi. Ze voelt gelatenheid over het feit dat een schaap nooit dankbaar lijkt’. Wanneer de lammeren worden weggehaald, is het voor Andrej ‘een van de weinige momenten waarop [hij] niet in hun ogen kijkt’. Op meerdere plaatsen wordt duidelijk gemaakt dat de mensen naast en met de andere dieren samenleven.

Uit De Marés roman spreekt dan ook een bijzondere aandacht voor de dieren- en de plantenwereld. Niet voor niets heeft Andrej onderzoek gedaan naar ‘de intelligentie van planten’ en bomen en doet Rocco ‘onderzoek naar het gehoor van zijn bloemen en planten’ in zijn tuin. In scherp contrast hiermee staat Simones houding ten opzichte van ‘wriemelende dieren’: ‘Elke mier die ze ziet krijgt een geut kokend water over zijn of haar lijf. […] Niet alleen mieren moeten eraan geloven. Ook loopkevers, mijten, aaltjes, regenwormen, duizendpoten, spinnen en springstaarten worden geviseerd’. Simones weerzinwekkende verhouding tot de insectenwereld verraadt een dubbelzinnige relatie van de mens tot de natuur, en dan vooral tot het kleine, oncontroleerbare en onkenbare leven van insecten, en bij uitbreiding van andere dieren. Die paradoxale relatie tot de dieren die ook in het boek vervat zit, staat in het verlengde van de instrumentele functie van de dieren op de boerderij. Zo is bij het zogen soms de enige oplossing om een vastzethek om een ooi te zetten.

 

Het moeilijkste raadsel ter wereld

De Marés boek confronteert de lezer overigens niet alleen met het gelaten leven op het platteland, maar op een dieper niveau ook met de absurditeit en ondoorgrondelijkheid van het leven zelf. Treffend in dat verband is het ‘moeilijkste raadsel ter wereld’ dat de personages door het verhaal heen proberen op te lossen zonder dat duidelijk wordt waar het hier werkelijk om gaat. Simones ongeval waarbij ineens een geit naast haar ‘op de passagiersstoel’ is verschenen, heeft iets geheimzinnigs. Wat er precies gebeurd is, blijft onbeantwoord (‘het is een raadsel’). Zo bevat het boek nog meer dergelijke mysterieuze, ook wel absurde, maar sterk suggestieve verhaallijnen waarbij De Maré een beroep doet op een actieve leeshouding.

Toch roept de roman op het einde wat onverwacht een samenhangend en teder beeld op. De dochter heeft een standbeeld van haar beide ouders gemaakt. Dat kunstwerk kunnen we verbinden met vragen over ouder- en kinderliefde, (on)volmaaktheid en vertrouwen. In elk geval bereiken de verstilling en het vastleggen van het leven en de liefde hiermee een hoogtepunt. Toves afgewerkte kunstwerk in het boek contrasteert met de onmogelijkheid die Simone ervaart om te schrijven in het verhaal. Ze probeert meermaals een brief te schrijven ‘aan haar dode vader en seniele moeder’, op zolder heeft ze ‘volgeschreven schriften zitten’ en op het einde vraagt ze zich af of ze het verhaal niet opnieuw zouden kunnen laten beginnen. Die aarzelende houding van Simone ten opzichte van het gebruik van woorden en taal om haar gedachten uit te drukken staat haaks op De Marés eigen schrijfwerk en perspectief op taal. Terwijl in de roman de uniciteit van de mens om in en door taal na te denken over existentiële kwesties meermaals wordt bevraagd, gelooft de auteur er zelf wel sterk in. Misschien is dat wel het raadsel van een goed boek: een roman zoals deze die tegelijkertijd de broosheid van het leven en die van de taal, het creatieve proces en het schrijven laat zien terwijl het zelf evenwel tot stand komt.  

BIBLIOGRAFIE

Marieke De Maré, Ik ga naar de schapen. Uitgeverij Vrijdag, Gent, 2024.

Barbara Fraipont over Marieke De Maré
PDF – 618,5 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.