De weergaloze macht van de schrijver. Over 'Tosca' van Maud Vanhauwaert

Femke Brockhus

Wanneer een diep verantwoordelijkheidsgevoel voor het welbevinden van een ander wordt aangesproken, is het de vraag waar de grens ligt tussen de ander en jezelf. Hoe ver kan en mag je gaan in het helpen van een ander en wat doet zo’n verhouding met je? Dat onderzoekt de Vlaamse schrijver, performer en dichter Maud Vanhauwaert in haar romandebuut Tosca.

Hoofdpersoon May, vertaalster van Russische literatuur en universitair docent, komt na een lezing in contact met Aline, een zwaar getroebleerde jonge vrouw van wie een nogal frustrerende contradictie uitgaat: ze laat in alles zien dat ze zwaar gedeprimeerd en hulpbehoevend is, maar tegelijkertijd is ze zeer spaarzaam en raadselachtig in haar taal. Zo ontstaat er een spel van aantrekken en afstoten. May wil Aline helpen en probeert haar te leren kennen, te begrijpen en zo te redden, maar blijft bij elk antwoord met alleen nog maar meer vragen achter. Er komt een verstikkende tang tot stand waarin ze elkaar gevangen houden.

Hoewel Aline zwak en breekbaar oogt (‘er zo verloren uitzag als trillend riet zonder oever’), blijkt ze in werkelijkheid – zeker naarmate het verhaal vordert – nogal een dominante stempel te drukken op de relatie. Ze laat informatie in de kleinste brokjes los, doet nevelige uitspraken over de dreiging van homofoob geweld waaronder ze gebukt zou gaan, praat überhaupt alleen maar heel soms, beweegt zich uiterst langzaam voort, weigert te eten of überhaupt mee te gaan in een normale gang van zaken. Dat vraagt om een inspanning van May die haar als vertaler past, het vertalen van gebaren en gelaatstrekken, naar woord en betekenis: ‘Ik heb me in de daaropvolgende maanden bijzonder bekwaamd in het lezen van haar, niet alleen van haar knikjes, maar van elke subtiele verandering in haar lichaam.’

Gestuurde berichtjes zet Aline standaard tussen haakjes en hier gaat al snel iets manipulatief van uit: ze geeft haar woorden het voorkomen alsof ze er niet toe zouden doen, terwijl de werking duidelijk is: May wordt opgeslokt door zorgen, vragen en een drang om te willen helpen. Aline stelt zich bezwaard te voelen en vraagt nauwelijks direct om hulp, maar gijzelt May in de rol van redder.

De relatie tussen May en Aline wordt hierdoor nooit gelijkwaardig en vanuit Mays kant obsessief. May kan de behoefte om het hele verhaal te kennen en te begrijpen wie Aline is en wat ze precies zoekt, niet stillen en daarmee niet loslaten. Ze overtuigt zichzelf dat ze pas bevrijd kan worden van haar obsessie, als ze het hele verhaal zou weten: ‘Ik ben een pupil die zich aan het donker vergaapt.’

Om de vraag te beantwoorden hoe May in deze emotionele gijzeling kon belanden, wordt een subtiele voedingsbodem gelegd. Ze is met haar partner in een intensief traject beland om zwanger te worden met behulp van een zaaddonor, al lijkt deze kinderwens bij haarzelf een stuk minder te leven: ‘Misschien zijn de sterkste wensen de wensen die je met geen verklaring kunt breken.’ Het uitblijven van een zwangerschap, het later stranden ervan, legt de nodige druk op de relatie. De vraag wat ze precies zelf wil en hoe om te gaan met onzekerheid en tegenslagen, wordt al meer prangend en slopend. Ze besluit het kind van haar partner te dragen, maar ook dat blijkt tevergeefs. De mogelijkheid om Aline te redden van haar suïcidale staat en zich te onttrekken aan de onzekerheid thuis, biedt een adequate uitvlucht.

Ondanks alle moeite blijft Aline ongrijpbaar, zoals een obsessie voor een ander zich vaak moeizaam rationeel afdoende laat verklaren. De wending die deze roman op het eind neemt, is daarom bijzonder geslaagd. Het verhaal is namelijk in de vorm van een brief gegoten, gericht aan Mays uitgever Daniel. Er wordt een zeer interessant spel gespeeld wanneer de tekst per ongeluk bij Aline belandt en zij vraagtekens zet als ‘sinds wanneer is mijn muts oranje?’ en zij het plaatsvinden van bepaalde gebeurtenissen, zoals een trip naar Parijs, tegenspreekt. May wordt ontmaskerd als onbetrouwbare verteller. Zelfs de naam ‘Aline’ blijkt de weloverwogen inzet van een maker: ‘welke naam past haar beter dan een anagram van ‘alien’?’

We komen erachter dat de parasitaire verhouding anders kan worden gezien: het vertelde verhaal van May blijkt niet een weergave van de in de roman opgeworpen werkelijkheid, maar een gestuurde, deels verzonnen geschiedenis waarin Aline fungeert. Ze heeft Aline naar eigen hand gezet, omwille van het verhaal. Wat we hebben gelezen, blijkt Mays vertaling te zijn naar een roman, weg van het origineel, weg van wat er oorspronkelijk was. Waar May zich eerder dienstbaar opstelde naar Aline, dient Aline nu een helder doel: stof voor een roman.

Zodra we boven het verhaal hangen, komen er interessante nieuwe overwegingen aan de oppervlakte. May heeft zo haar bedenkingen over haar schrijfdaad: ‘Ik kan haar verhaal, haar lijdensweg, toch niet cultiveren, sublimeren tot een verhaal waar ik commercieel gewin uit haal? Het idee dat ik straks over haar zou moeten voorlezen aan een publiek, dat ik aan een tafeltje boeken zou moeten signeren, doet me huiveren, want wat als zij plots achteraan staat in de rij?’

Naast deze dubbele laag is de inzet van het beroep van een vertaler bijzonder goed getroffen. Een vertaler, zo lezen we, is voortdurend bezig met de vraag: hoe lees je iemand, hoe vertaal je het verhaal van iemand anders naar je eigenlijke taal, en kan dat überhaupt? Deze houding past naadloos op de manier waarop May naar Aline kijkt, haar lichaamstaal onderzoekt en uiteindelijk dit verhaal – waar of niet – in een vorm giet die op literair niveau werkt.

Ook de vorm van Tosca valt op. In een bijzondere editie moet de lezer de bladzijden handmatig opensnijden, zoals het gesloten boek dat Aline is. Her en der doemen gedichten op, bijzonder treffend en sterk geschreven, waarbij het niet alleen de vraag is wie de auteur is (lezen we hier vertaald werk?), maar ook hoe het verloop van het verhaal samenhangt met de inhoud van de verzen. Wanneer May thuis is en wordt verteerd door zorgen om Alines welzijn (ze zou zich ’s nachts alleen in een park kunnen ophouden, er lastig gevallen worden of zichzelf mogelijk iets aandoen), luidt de laatste strofe van het gedicht dat zich op de volgende bladzijde aandient: ‘Ik zal over ons hoeden over ons waken / op handen en voeten zal ik mij buigen over je heen / ik ben jouw kamer in de kamer ik bind je / met een ketting vast als een hond / ik houd een spiegel voor je mond ik wil zien / hoe je het beademt kom adem adem adem / ik beveel je, met heel mijn lijf / blijf.’

Daarnaast komen er ook minder expliciete verbindingen tot stand tussen proza en poëzie, bijvoorbeeld in het prachtige gedicht waarin de dood en het leven verstoppertje spelen: ‘Ik tel tot tien, zei het leven / en daarna moet jij je verstoppen / de dood keek haar met grote holle / haast aandoenlijke ogen aan / het leven ging tegen een boom staan / telde traag tot tien en dacht / ik ga hem lekker nooit zoeken’. Het talige spel dat tussen May en Aline ontstaat, in het lezen en interpreteren, en in wat later blijkt: het vormen, construeren, wordt in de wisselwerking van vers en verhaal tussen schrijver en lezer tot stand gebracht. Elke onderbreking is een uitnodiging om de wonderschone poëzieregels te vertalen naar de roman.

Het woord ‘Tosca’ verwijst naar een Russisch woord dat niet te vertalen is. Het zou zowel verlangen als verdriet uitdrukken, zoiets als het Nederlandse ‘heimwee’. Deze titel, dit ene woord waarin de grenzen en mogelijkheden van taal worden openbaard, geeft al aan dat deze roman boven alles over taal gaat. May vertaalt Russische poëzie omdat ze zich dan dichter bij haar overleden vader (die Russische poëzie ademde) waant en deelt middels colleges aan studenten talloze filosofische overdenkingen over haar vak. Tegelijkertijd probeert ze uit alle macht Alines brokstukken van zinnen en lichaamstaal te vertalen naar heldere problemen, verklaringen en antwoorden. Wanneer Aline zich aan het eind van het verhaal meer lijkt te openen en aan het schrijven slaat, stelt May bij ontvangst van deze lappen tekst: ‘Maar ik wist dat ze niemand anders had, dus ik liet haar begaan, vanuit het idee dat als je eenmaal taal geeft aan de pijn, de pijn afgelijnd wordt en sneller verdwijnt.’ Tosca toont hoe taal, in wat voor vorm of oorsprong dan ook, even essentieel kan zijn als ademen. De macht die een schrijver daarmee in handen heeft, is weergaloos.

 

BIBLIOGRAFIE

Maud Vanhauwaert, Tosca. Das Mag, Amsterdam, 2023.

 

Femke Brockhus over Maud Vanhauwaert
PDF – 136,7 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.