Experiment in hyperautofictie. Over 'Oersoep' van Bregje Hofstede

Anne van den Dool 

Bij verschijning riep Oersoep, de nieuwste roman van Bregje Hofstede (1988), direct gemengde reacties op. Thomas de Veen deelde in NRC vijf ballen uit, gecharmeerd als hij was van dit ‘weergaloos fysieke en trippy verhaal’, waarin Hofstede uit de doeken doet hoe het voor haar – of eigenlijk haar ik-verteller – was om te bevallen en nadenkt over andere hallucinerende ervaringen (denk: een ayahuascatrip, anale seks) die haar kijk op het leven veranderden. De Veen roemde de manier waarop de schrijver door ‘haar schroom te laten varen en grensoverschrijdend te schrijven, fysiek, grof en goor’ de lezer uitnodigt zich net zo kwetsbaar op te stellen en zich te laten onderdompelen in haar geesteswereld.

Minder enthousiast was Bo van Houwelingen in de Volkskrant: zij kon maar niet onder de indruk raken van de ‘halve, afgekapte zinnetjes zonder interpunctie – alsof ze zó crepeert dat ze geen volzin meer kan maken’ en de ‘transcendente spreuken, precies zo vaag dat je er ook allerlei onduidelijke verlangens van jezelf in kunt herkennen’. Waar NRC-recensent De Veen een buiging maakte voor de subtiele literaire opbouw die Hofstede voor haar roman koos, zat de auteur volgens Van Houwelingen ‘nog iets te veel in haar oersoep om een overtuigend literair antwoord te formuleren’.

 

Ongetemd te werk

Een eerste reactie op dit verschil in beoordeling van Oersoep zou kunnen zijn dat we te maken hebben met twee verschillende perspectieven: dat van een man die wellicht opgelucht is eens vanuit zo’n persoonlijk perspectief te kunnen lezen hoe een bevalling in zijn werk gaat versus dat van een vrouw voor wie dat allemaal net iets te gekunsteld aandoet, met de letters die soms letterlijk van de pagina’s aftuimelen. Maar het blijft giswerk en bovendien wat simpel gedacht. Feit blijft dat beide lezers de roman uiteindelijk de moeite van het lezen waard vinden, al was het maar omdat ze, in de woorden van Van Houwelingen, ‘zo ongetemd te werk gaat; van alles probeert om haar lijf en alles wat daar doorheen trekt in taal te vatten’.

Een te bewonderen vormexperiment dus, de nieuwste roman van Hofstede. De afgelopen jaren stortte ze zich, na haar lovend ontvangen debuut De hemel boven Parijs (2014), afwisselend op fictie- en non-fictieprojecten: van De herontdekking van het lichaam (2016), over haar burn-outervaringen, naar het gelauwerde Drift (2018), van Slaap vatten (2021), over de overwinning van haar eigen insomnia, nu terug naar Oersoep. Wanneer je dit laatste boek naast haar debuut legt, zie je de verschillen én overeenkomsten: De hemel boven Parijs was verteltechnisch een keurig boek, maar ging – via de fabula van een affaire – stiekem ook al over hoe je je lichamelijk en geestelijk in een situatie kunt verliezen. Idem voor Drift, waarin de hoofdpersoon zichzelf ervan probeerde te overtuigen met de juiste persoon samen te zijn, maar tegelijkertijd in alles voelde te willen vluchten.

 

Niet meer dat tuttige

In Oersoep thematiseert Hofstede die zoektocht binnen haar schrijverschap: ze was zowel in haar persoonlijke leven als in haar werk iemand die vooral haar hoofd volgde, binnen de lijntjes kleurde, zich netjes aan de regels hield. Met dit boek wil ze alle registers opentrekken, legt ze uit: niet meer dat gereserveerde, niet meer dat tuttige. Vanaf nu krijgen we alles van Hofstede te zien.

En dat zullen we weten ook. In Oersoep volgen we een naamloze ik-verteller in haar zoektocht naar de relatie tussen geest en lichaam, tussen rationeel weten en vurig verlangen. Die queeste krijgt vorm in een aantal concrete situaties – de hiervoor genoemde bevalling, drugstrip en seksuele escapades – en denkoefeningen, gevat in twee brieven aan respectievelijk een vroegere – vrouwelijke – liefde en haar huidige – mannelijke – partner.

In de beschrijvingen van deze situaties houdt Hofstede – zoals ze belooft – niets achter. ‘Adem een nieuwe wereld door je kut’, spreekt de ik-figuur zichzelf tijdens de bevalling toe terwijl de schreeuw-A’s over het papier dansen. ‘Je bent echt aan het spacen hè?’ vraagt haar geliefde haar tijdens deze hele bevalscène, als een mooie vooruitwijzing naar die andere buitenlichamelijke ervaring die ze tijdens dit verhaal zal opzoeken. In die staat van zijn, maar ook daarbuiten, is geen woord te plat: kut, reet, pissen – alles maar om zo dicht mogelijk bij de pure ervaring te komen.

 

Controle uit handen

Maar kan dat eigenlijk wel, zo’n particuliere gebeurtenis navertellen? Hofstede concludeert zelf gelukkig al hoe lastig dat is: ‘Als een idioot praat ik erover, als mensen vragen hoe het was, zoals je een drugstrip zou navertellen op een feestje. Moet je je voorstellen: het patroon van onze tegelvloer nam de vorm aan van honderden opengaande baarmoedermondjes. Haha!’

En toch probeert Hofstede het – niet alleen voor de lezer, lijkt het, maar vooral voor zichzelf, om dat diepe verlangen naar begrip van de zin van het leven te doorgronden. Die betekenis lijkt het meest binnen handbereik tijdens de ervaringen waarin ze de controle over haar lichaam en geest uit handen moet geven: wanneer ze een kind uitdrijft, seks heeft of een hallucinerend middel tot zich neemt.

Is dat genoeg om een boek op te laten steunen? Dat betwijfel ik. Tot Hofstedes ontboezemingen op de laatste tientallen pagina’s van de roman – in een brief aan haar geliefde, waarin ze zelf de verbinding legt tussen haar controlebehoefte, haar manier van schrijven en gesprekken voeren en haar zoektocht naar vol overgave leven – moet de lezer het vooral zelf uitzoeken. Overdonderend zintuigelijke scènes waarin bevalling en anale penetratie zonder pardon in elkaar overgaan worden afgewisseld met in briefvorm gegoten ontboezemingen over een stiekeme en nooit echt tot wasdom gekomen liefde voor een medespeelster in het rugbyteam waarbij de ik-figuur zich – hallo, lichamelijke ervaring – heeft aangesloten.

 

Losse vertelconstructie

Een iets te losse vertelconstructie, wat mij betreft. Op een gegeven moment begin je je als lezer toch wel af te vragen waar het naartoe gaat met al deze soulsearching – en vooral: waarom je hier als lezer zo nodig getuige moet zijn. Het voelt wat flauw om het op hetzelfde kritiekpunt te gooien dat veel millennialschrijvers toegeworpen krijgen – stop nou met dat navelstaren – maar bij deze roman van Hofstede ligt die gedachte (ook letterlijk, vanwege die focus op zwangerschap) toch wel erg op de loer. Het feit dat een aanzienlijk deel van de roman in briefvorm is gegoten, en dat die teksten zijn gericht aan iemand anders dan de lezer, helpt daar niet bij: met name de laatste brief lijkt voor niemand anders bedoeld dan de geliefde die wordt toegesproken.

Met een goede portie zelfreflectie is niets mis. Des te jammerder is het dat Hofstede juist mogelijkheden tot introspectie laat liggen. Zo wordt de lezer tussen neus en lippen door duidelijk gemaakt dat het gezin niet in Nederland, maar in Frankrijk woont. Wat heeft deze migratie in gang gezet? Wat is het effect op het kersverse ouderschap? Worden vrienden en familie gemist of wordt het Nederlandse gezin juist warmpjes opgevangen door de lokale dorpsbewoners? We horen er pas helemaal aan het einde van de roman iets over, en dan ook maar zeer summier.

 

Soep van oergevoelens

Hofstede lijkt de lezer met Oersoep zo diep in de ogen te hebben willen kijken, maar heeft daarbij een aantal mogelijkheden om zichzelf grondig onder de loep te nemen gemist. Dat reflectiemoment komt pas helemaal op het einde, waardoor we tot die tijd blijven zwemmen, zoekend naar plot en betekenis. Wellicht wist Hofstede zelf pas goed wat ze met dit hyperautofictie-experiment wilde aanvangen toen ze de laatste letter op papier had gezet. Heel veel meer dan een nauwelijks gepureerde soep van oergevoelens wil het daardoor niet worden.

Toch merk ook ik dat ik, net als de Volkskrant-recensent, een lans wil breken voor Hofstedes nieuwste roman. Niet alleen vanwege het bewonderenswaardige experiment, maar vooral vanwege Hofstedes gave om bij iedere situatie de juiste analogie te vinden, die haar particuliere ervaringen toch een stukje dichterbij brengen.

Zo schrijft ze, wanneer haar zus haar na haar bevalling vraagt hoe het gaat: ‘Ik weet het niet. Een mok die je vanuit alle hoeken van de keuken bijeen hebt geraapt en gelijmd, ga je daar na het ontbijt gewoon weer thee in doen?’ Of, wanneer ze probeert uit te leggen wat zo’n ayahuascatrip nu precies met je doet: de vergelijking met de wereld als een computergame, en dat middel als een uitnodiging achter de coulissen, ‘waar je kunt zien hoe de wereld wordt gemaakt’, en waar wel duizend dimensies blijken te bestaan. Op zo’n moment begrijp je waar de verslaving van de ik-persoon vandaan komt: tijdens zo’n ervaring krijgt ze toegang tot een diepere laag van het leven, en dat heeft een verslavende werking. Van reflecties op dat gegeven hadden we in Oersoep wel wat meer mogen krijgen.

BIBLIOGRAFIE

Bregje Hofstede, Oersoep. Das Mag, Amsterdam, 2023.

 

Anne van den Dool over Bregje Hofstede
PDF – 266,2 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.