‘Een ongewassen, plakkerig kaffeetafeltje’. Over 'Beminde vriend' van Eriek Verpale

Dirk Leyman

Neoromantisch dichter, onvermoeibaar brievenschrijver én prozaïst die kortstondig opvonkte in de Vlaamse literatuur: stilaan is het ‘zeer autobiografische’ werk van Eriek Verpale (1952-2015) in de vergetelheid gesukkeld. Toch waren er periodes waarin hij op handen werd gedragen: met Alles in het klein (1990), dat de toen prestigieuze NCR-prijs binnenrijfde, het ook verfilmde Olivetti 82 (1993) of de voor Bob de Moor geschreven monoloog Grasland. Maar Verpale had altijd sores aan zijn kale kop. Soms riep hij het over zichzelf af met zijn tegendraadsheid. Dan weer viel het ongeluk hem onverhoeds in de nek, leidend tot ‘gruwelijk zwaarmoedige dagen’.

Problematische liefdes én scheidingen, slopende verhuizingen, financiële perikelen, drankzucht, geweldsuitbarstingen, peildiepe depressies én een steeds opdringeriger oorkwaal. Ja, de zeven vinkjes van Verpale zagen er flink anders uit dan bij de Joris Luyendijks van deze wereld. Eeuwig onrustig, grenzeloos weemoedig én niet vies van fabulaties, dat was Verpale ook. Zijn gedeeltelijk Joodse komaf - via een uit Vilnius afkomstige, gevluchte overgrootmoeder, die hem het Jiddisch bijbracht – bleek een verzinsel. Toch prakkezeerde hij veel over de Joodse exegese en spiegelde hij zich ook aan zijn grote voorbeeld Franz Kafka. Vanaf 2000 publiceerde Verpale amper nog een snipper tekst in boekvorm, Katse nachten was al een soort zwanenzang. Meer en meer bevond hij zich aan de zelfkant van de samenleving. Toen de door uitgezaaide lymfe- en keelkanker afgetakelde Verpale in de zomer van 2015 door zijn werkster dood werd aangetroffen, liet hij niettemin 47 dagboeken én bergen onontgonnen correspondentie na. Op zijn grafsteen, op kerkhof Engelenhof in Ertvelde, prijkt de zinsnede: ‘Wat overbleef was niet gering, maar onvoldoende toch opdat het genoeg zou wezen.’

Voor het chique Privédomeindeel Beminde vriend maakte Hannah Debyser een selectie uit honderden brieven van Verpale aan collega-schrijver Luuk Gruwez, uit de periode 1977-2002. Verpale gebruikte Gruwez als klankbord, klaagmuur én sparringpartner. Zonder pudeur deelde hij zijn allerintiemste roerselen, nadat ze elkaar ontmoetten op een poëzieavond van het literaire tijdschrift Yang. Sindsdien overspoelde Verpale Gruwez met brieven zoals ‘een vulkaan lava spuwt’. Gruwez kon het tempo niet volgen, maar droeg ‘zeer grote zorg voor de brieven’, beweerde hij.

De brieven aan “Gruweetje Erreweetje” zijn impulsieve, wendbare epistels: associatief, grillig, springerig.

 

Verpale wentelde zich in de briefvorm die hem ‘de (weliswaar gevaarlijke) vrijheid van het spontane, anekdotische, onafgeronde bood’. Debyser, die voor overvloedige – soms overbodige - voetnoten en annotaties zorgt, ordent de missiven aan de hand van de woonplaatsen die Verpale betrok: ‘Huize de Wanhoop’ in Wachtebeke, ‘Fabrieksdorp’ Zelzate of Lebbeke. Ze noemt hem een ‘”verliteratuurd” mens die er een persoonlijke mythologie op nahield’, in navolging van vele anderen.

De brieven aan ‘Gruweetje Erreweetje’ zijn impulsieve, wendbare epistels: associatief, grillig, springerig. Soms ontroerend, dan weer vol zelfbeklag, sakkerend over de moeizame vordering van de schrijverij, vaak gepuurd uit het holst van de nacht, ‘mijn gevoelige bruid’. Het vergt soms wel wat om mee te drijven in Verpales gedachtengangen. De onaangepastheid in dit tranendal spat ervan af. ‘Op één of andere manier stond deze dag volledig in het teken van de allesomvattende en slechts in grenzeloze weemoed resulterende Treurigheid’, noteerde hij bijvoorbeeld in een brief. Of: ‘Ik zou moeten kunnen SCHRIJVEN! godverdomme, maar al wat uit mijn poten komt is tinnef, gebabbel, dingen waarmee paardenlookworsten zijn gevuld. En nochtans, weet ik, is schrijven het é-n-i-g-e waardoor ik mezelf bij mijn achterste staartje uit het moeras kan sleuren. Was ik maar dood, want ik vind deze wereld lelijk, lelijk, lelijk, en over het wéér spreek ik nog niet eens, want dan hang ik mijn eigen helemaal op.’

Lees in ieder geval deze met fonetische verbasteringen en neologismen opgetuigde schrijfsels in schuifjes, kwestie van niet te gedeprimeerd te raken. Want murw en moroos raak je wel van deze brieven. Natuurlijk flitsen hier ook al eerder opgevoerde geliefden als Kookske, Anniekse Boetiekske, Lotte, Boes, Kristelbeest, Tante Coeckenback op, net als zijn gevaarlijke voorkeur voor juveniele, ‘geschonden’ en geïdealiseerde meisjes – liefst ‘knokig’ of met ‘een bril met Weckpotglazen’. Ook Verpales soms onverholen misogynie stemt onbehaaglijk, en niet enkel door het prisma van onze #MeToo-tijd. Debyser merkt in haar inleiding op: ‘Helaas bevatten sommige brieven ook racistische, vrouwonvriendelijke of naar pedofilie neigende uitspraken. Zij werden niet geval per geval geduid, deze toelichting geldt als algemeen signalement bij de betreffende fragmenten.’ Af en toe is het dus slikken, al waren dit natuurlijk in eerste instantie epistels voor privégebruik (al dubde Verpale vaak over hoe ze – postuum - de wereld in zouden geraken én ging  hij ergens wel vanuit dat brieven tot zijn 'oeuvre' behoorden). Zo merkt Verpale over plattelandsvrouwen het volgende op: ‘De weinig mooie die er te vinden zijn, schitteren meestal door domheid, wat nog een gave blijkt te zijn op de koop toe.’  En dat is pas één van de vele sneren.

Bij momenten zijn de oprispingen van “Verpalle, met de slappe balle” onbedaarlijk grappig.

 

Waren deze brieven uiteindelijk amechtige aandachtskreten waarin Verpale leegliep of toch de kraamkamer van zijn oeuvre? Of vormen ze zelfs het epicentrum ervan? Volgens boekhandelaar Steven Van Ammel, die een aubade bracht aan Verpale bij de presentatie van de brievenbundeling in het Letterenhuis (waar de correspondentie zich bevindt), is elke letter in deze brieven ‘een terzijde’: ‘De uitweiding is je meest typerende stijlkenmerk. (…) De brief is bij jou geen addendum aan het verzameld werk, nee, jouw verzameld werk is de brief. Een nevenactiviteit als hoofdactiviteit.’

Bij momenten zijn de oprispingen van ‘Verpalle, met de slappe balle’ onbedaarlijk grappig: ‘Innerlijk voel ik me soms als een ongewassen en plakkerig kaffeetafeltje in 1 of ander verlaten station.’ Tot de pendule weer richting de bitterste getormenteerdheid ging. Verpale polijstte de cultus van de mislukking. Stilaan nam de drammerigheid de overhand, net als het doodsverlangen, parallel met de Profi-pilsconsumptie. Ook de eeuwige teistering door burengeluid wordt fel gehekeld – noise cancelling headphones kende Verpale toen nog niet. En je voelt hoe de brouille tussen de correspondenten nakend was, al is de precieze oorzaak moeilijk te detecteren. Volgens Debyser is de breuk te wijten aan Verpales drankmisbruik.

Maar hoe het nu écht afliep met die vriendschap tussen Gruwez en Verpale? Daar komen we toch weinig over te weten ondanks deze brieven die een periode van vijfentwintig jaar bestrijken. Want wat gebeurde er nà 2002, toen de brievenstroom plots haperde? En waarom lezen we geen brieven van Gruwez zelf? Enige mysteries omgeven deze correspondentie alleszins, ondanks de detaillistische voetnoten. Daarvoor moeten we De Standaard lezen, waarin Gruwez toch nog een laatste keer terugschreef, op 2 april 2022: ‘(…) Je grossierde hoe langer hoe meer in tactloze insinuaties over je dierbaren, ook al hadden die alleen het beste met je voor. Alles werd onveranderlijk andermans schuld.’ Gruwez schreef daar ook: ‘Inmiddels maakte je van je verloedering een punt van eer. Maar tegelijk was dit a point of no return. Ik trok aan de noodrem.’ Hun laatste ontmoeting zou plaatsvinden op 8 januari 2008. Verpale overleed ruim zeven jaar later.

BIBLIOGRAFIE

Eriek Verpale, Beminde vriend. Brieven aan Luuk Gruwez, 1977-2002. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2022.

Dirk Leyman over Eriek Verpale
PDF – 120,6 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.