Anneleen Laeremans (1996) behaalde na haar master Taal- en Letterkunde aan de KUL een bachelor in het Drama aan LUCA School of Arts. Na die omzwerving in het creatieve keerde ze nog even terug voor een Educatieve Master. Voor haar schrijfwerk vertrekt ze liefst uit mythes en oude (of iets minder oude) verhalen, om te tonen hoe de mens in de hele geschiedenis eigenlijk nog niet zo sterk veranderd is. Daarnaast prutst ze graag met audio, zingt ze hier en daar al eens (te veel) en is ze naarstig op zoek naar manieren om jongeren weer aan het lezen te krijgen.
Orions belt
Gezeten op mijn hoop van puin en ijzer
Koningin van de eeuwige nacht
Keizerin van kak en koude
Nog even.
Nog heel even
Maar.
De nacht is bijna
Op
Haar kantelpunt
Een uur of drie?
Half vier, misschien.
De ijswind fluistert
Ver geblaf mijn
Richting uit
En plooit zich om mijn schedel
Onder mijn haren in.
Verkleumd tot in mijn
Ruggenmerg.
Het is het waard,
Dat zicht.
Een helder beeld
Op bergen -
Stapels vuil -
Waar ik ook kijk.
Zesendertig.
Tot gisteren nog zeven-.
Die ten oosten
Ligt armzalig
Onderuitgezakt
Te wachten op een
Nieuwe groei.
Bezweken aan
Zijn eigen massa.
Basis voor een
Nieuwe Hoop.
Blauwe torens
Glinsterend in maan-
Licht.
Metaal dat reflecteert,
Diffuus het licht verstrooit.
's Nachts is het zachter,
Lichter, koeler dan
Wanneer de massa walmt onder de broeierige zon.
Haal adem.
Het is hierboven fris.
In. En vasthouden.
Vasthouden tot het los wil laten.
Tot uw longen langs uw borstbeen open willen barsten.
Uit. En weer
Opnieuw.
Vijftien passen naar onder,
Drie naar links
Snuffelt een schraal,
Grauw beest voor de
Vierde keer in even-
Veel minuten aan
Een volkomen af-
Gepeuzeld stukje knook.
De puinhoop groeit gestaag,
Elke dag een beetje hoger,
Richting zon. Hoeveel de ratten ook
Ontvreemden om er hun nesten mee te isoleren,
De hoop stijgt steeds
Een stukje op.
Elke ochtend, tussen
Vier en vijf uur dertig,
In het schemerdonker.
Elke acht seconden
Deint de massa
Uit.
Twee meter de lucht in?
Of vijftien?
Moeilijk te tellen
Zolang ik de grond niet meer kan zien.
Ik heb ’t nooit écht goed zien gebeuren,
Maar ik voel het wel. Als
Zeeziekte. De ondergrond
Schommelt
Mijn maag kruipt in
Mijn middenrif
En perst mijn longen uit
Tot ze door mijn ogen en
Mijn neus naar buiten komen drukken.
De warmte legt zich in uw nek
Terwijl de walgwalm in uw gezicht
Slaat.
Hard.
Eenentwintig nieuwe
Geuren, allemaal
Even weerzinwekkend.
Zoet en weeïg.
Druk. Een ervan
Lijkt wat op citrus,
Maar niet de goede soort.
De soort die achter
Op het gehemelte gaat
Zitten en uw speeksel-
Klieren activeert.
Zeven nieuwe lagen bot.
Ijzeren gerammel.
Vis en rottend vlees
Vermangeld tussen
Vele kilo’s
Plastic zooi.
Groter.
Hoger.
Beter.
Stijgen tot de maan
En weer terug.
Stomend.
Rottend.
Bevend.
Inmiddels stinkt het
Hier
Zover het oog reikt.
Een eeuwig
Aanzwellende
Stankberg.
Ik doe daarvoor
Intussen steeds
mijn ogen dicht. Ik hoef
Het niet te zien, die groei. Ik voel het al.
Dat
Is genoeg.
Zeventien jaar al
Sinds de zondvloed.
Een zee
Aan vuilnis
Hier gestrand. Overspoeld
Door wassend puin
In zeven dagen. Zesenhalve nacht
In ongeloof en vragen.
Waarna het water
Even snel verdampte
Als dat het plots
Aan onze lippen had gestaan.
Een omgekeerde Tantalus,
Zo bleek.
Wanneer je het object
Van je verlangen
Steeds buiten je
Vermogen weet.
Ik wou het niet.
Ik wou niet drinken.
Haal het weg,
Verdomme,
Haal het weg.
Verkankerd water.
Drek in elke cel.
We hadden
Vierentwintig dode
Ziektes herontdekt.
Zo zeiden ze.
Niet dat die kennis
Ons nog baatte.
Zevenenveertig graven
Gedolven -
Ik alleen -
Voor vrienden
En familieleden
Zevenenveertig
Zerkjes zijn intussen
Opgeslokt
Onder het puin
Onder de massa
Toverberg.
Verteerd
Vergeten
En vergaan.
Gekraak onder mijn voeten.
Geknerp van afval en plastiek.
Een scherpe, natte lappendeken
Door mensenhanden ge-
Breid. Een korst
Die niet meer weg te
Pulken valt.
Ik heb de aarde al heel
Erg lang niet meer gevoeld.
Nog even.
Nog heel even
Maar.
Ik wil lagen vuil
Wegpellen. De echte
Bodem aan mijn voeten
Voelen.
Aarde.
Modder.
Klei.
Ik ken de woorden
Er nog voor,
Heb ze vroeger vaak
Genoeg gehoord.
Nog even.
Nog heel even
Maar.
Toen al klonken ze
Als halve sprookjes.
Hersenspinsels, nét realistisch
Genoeg om ze te willen
Geloven.
Humus voor verhalen,
Andermans vage
Herinneringen.
Abstracte concepten.
Ik ken de woorden goed
Genoeg,
Al zijn ze nergens
In gegrond.
Het moet
Een uur of vier zijn
Nu.
Ik zie het aan de sterren.
De plaatsing van de
Maan.
Het blaffen van
Die ene hond
Die steeds
Die steeds
Die stééds
Ik ken de wereld hier.
Ik ken de
Regelmaat
Waarmee het enige
Leven zich nog staande houdt. Meer thuis
Kan ik mij nergens
Voelen.
Mijn berg
Mijn vieze vuilnisbelt
Mijn koninkrijk
Vol vorst des nachts
En hitte,
Hitte overdag
Zodat mijn lijf
Er zich geen blijf in weet.
Nog even.
Nog heel even
maar.
Mijn kippenvel vangt
Wind als ik mijn armen
Strek,
Ik duw mijn schouders
Hoog mijn jas
Van pels en veren in.
Maak me smaller.
Minder breed
Vangt minder kou.
De warmte die mij rest
Loopt langs mijn voet-
Zolen het oude ijzer in.
Twaalf graden onder nul.
Het koudste deze week.
Gelukkig smeult
En dampt mijn hoop
Op welbepaalde plaatsen.
Comfortabel:
Twintig boven nul.
Elke ochtend weer wat verse
Warmte bij,
Voordat de dag
Begint te schroeien.
Ik sjok omlaag langs
Vellen vuilniszak
Als hoopjes zeehondbaby's
Opengereten en van heel hun
Binnenste ontdaan
Plasticflesomhulsels
Helrood, paars en
Chemisch blauw
Geraamtes van karton en
Brik waar de schimmelmelk
Uitspat wanneer ik
Erop stap.
Zes passen nog
naar links.
Nog drie nog twee
Gedaan ermee.
Mijn tenen woelen
in een zompig lapje stof.
Tot hier en niet meer verder.
Hier is het dunste stukje hoop.
De achilleshiel
Van mijn te grote troon.
Ik duw mijn arm tot aan
Mijn elleboog het vuilnis in.
Een steek vlak aan mijn pols
Doet mijn lijf heel even
Stokken.
Fuck.
Waar ben ik aan -
Nee, zwijg
Wat ben ik aan -
Vervrouw u, godverdomme
Mijn arm duwt al het vuil In haar bereik
Met één trefzekere beweging
Richting de grote belt ernaast.
Een gat.
Een gapend gat.
Eén graafbeweging minder
Richting grond.
Mijn koninkrijk
Voor godverdomme één hand aarde.
En zonder twijfel
Zonder angst
Of walg of
Spijt
Richt ik beide handen
Richting put.
Het is niet diep
Maar voelt als
springen van een klif.
Face first
De rots af.
Mijn maag maakt
Duizend sprongen
Terwijl mijn handen
Verwoed spitten
Boren
Delven -
Al het vuil
Moet uit mijn weg.
Een eendenduik richting de grond.
Nog even.
Nog heel even
maar.
Ik haal mijn handen open
Sap sijpelt mijn armen af
Kleverig venijnig spul
Dringt tussen mijn
Schouderbladen door
Het gele waas van
Grijnzend
Bijtend zuur vervult
De lucht
Maar ik zie toch nog amper iets
Wat maakt het uit
Het maakt niet uit
Ik wil de grond
Ik wil de aarde
Ik wil haar vast in mij
Ik wil mij aan haar
Klampen
Al mijn ledematen In haar steun
Haar properheid
Vermengen
Ik wil alleen nog maar
Ik merk nu pas
Hoe repen stof (Van oude kleren?)
Zich rond mij vast hebben
Gemaakt
En draden hebben meegezeuld
Met haken
Mijn armen hangen vast
Doen pijn
Nog even.
Nog heel even
maar.
Ik merk nu pas
Hoe donker het hier is.
Ik raak bedwelmd
Van te veel geuren
Van warmte op mijn lijf
En drukkend
Drukkend zware -
Nog even.
Nog heel even
maar.
Het is te warm
De warmte pakt mijn
Longen in,
Slierten kleven aan
Mijn keel mijn
Strot mijn huig
Mijn tongbeen
Vastgesnoerd
En ik wil kunnen schreeuwen
Tieren roepen
En de lucht stokt
Zelfs nog voor ze In mijn longen zit
Ik wil haar kwijt
Haar uit mijn lichaam
Trekken
Langs al mijn openingen
Haar uitbraken als de
Lange lintworm die ze is
De stop uit het bad
En leeglopen
Een meter nog
Een meter maar
Gun mij nog vijf
Nog drie minuten
Twee
Ik kan dit heus
Ik kan dit echt
Gewoon de bodem zien
Gewoon de bodem ruiken
Gewoon de bodem aan-
Mijn vingers plakken van
Het sap
Het bloed
Het vuil
De stront
En tranen
Ik kan de kleuren niet meer zien
Dus weet niet wat primeert
Ik kan niet meer
Ik krijg geen lucht
Ik ben niet sterk genoe-
Nee, zwijg
Ge hebt gelijk
Nog vijf minuten
Nog vijf minuten graven
Nog vijf minuten
Weinig licht
Te weinig lucht
Nog vijf
Nog vijf
Nog vijf
Ik weet niet hoe
Ik weet niet meer
Waar boven
Of beneden is
Al denk ik dat
Mijn hoofd naar onder ligt
Want al mijn bloed zit in
Mijn kop
Maar mijn vingertoppen
Scheren langs iets dat niet meer
Als industrie aanvoelt.
Langs iets dat ik niet ken
Maar dat zo zacht
Zo koel
Zo helder voelt
Ik duw mijn hand
Erin en woel
En voel
Hoe de berg rondom mij
Plots gaat schokken.
Plots beweegt.
Plots overhelt. Als
Zeeziekte. Mijn maag
Kruipt in
Mijn middenrif. En terwijl mijn lijf
Langs alle kanten
Druk voelt toenemen
Mijn benen plooien tot mijn Kin
Klem ik mijn hele hand
Rond haar
Rond moeke aarde
Ze houdt me vast
En ik vertak
En groei
En bloei
En ik ben thuis
Reactie plaatsen
Reacties