Aflevering 2 - The winner takes it all? Literaire prijzen als gangmaker & kingmaker

Gepubliceerd op 6 september 2023 om 10:26

Dirk Leyman, literair journalist en writer-at-large bij DW B, schrijft in deze heropgestarte rubriek Feuilles Volantes regelmatig een soms polemisch getinte beschouwing. Over actuele literaire gebeurtenissen, een opmerkelijke publicatie, een boekentendens of de schrijverswereld. Met geslepen pen & af en toe een schot voor de boeg. Zijn tweede bijdrage gaat over literaire prijzen.

Image by pch.vector on Freepik

Verrukte kreetjes en blije posts van zojuist genomineerde scribenten op sociale media. Je kunt er je klok gelijk op zetten wanneer jury’s hun short- of longlists van Bronzen Uilen, Librissen of Boekenbonnen het zwerk insturen, maar het fenomeen valt ook waar te nemen bij obscuurdere onderscheidingen, van pakweg de Literaire Prijs van Bommerskonten, Zichen-Zussen-Bolder of Amengijs. Zelfpromotie is verheven tot een te perfectioneren kunst in een gestaag krimpende boekenmarkt. En misschien ook noodzakelijk nu (Nederlandse) literatuur allengs klappen krijgt én de verkoop van poëziebundels tot bodemwaarden zakt. Toch blijkt het effect van zo’n nominatie als krik voor des schrijvers boekenverkoop zelden doorslaggevend. ‘Leuk voor op de achterflap, maar commercieel maakt het geen groot verschil’, zo klinkt het nuchter achter de schermen bij veel auteurs. In de literaire incrowd is het natuurlijk van tel voor je plaatsje in de pikorde. Maar al bij al zet een ronkende, positieve recensie toch nog altijd meer zoden aan de dijk, zo blijkt zowaar.

De kaarten liggen anders geschud bij winst van een grote literatuurprijs. Het is een gouden wet voor bijna alle laureaten, of je moet het al erg bruin bakken: ‘The winner takes it all en rijft naast de trofee dus ook het commerciële succes binnen’, zo stelde boekhandelaar Wouter Cajot van ’t Stad Leest onlangs in De Morgen. En diverse boekhandelaren vielen hem bij. Maalt de doorsnee lezer om een nominatie van een Booker Prize, van een J.M.A. Biesheuvelprijs of een Libris Geschiedenisprijs? Nee, maar er is wel het onmiskenbare effect dat de doorsnee lezers plots de laureaat in huis willen halen, al kennen ze hem van haar noch pluim. De literaire prijs als kwaliteitslabel én verkoopbreekijzer heeft zijn wervende kracht (nog) niet verloren.

In Frankrijk – waar de ontlezing minder ver is voortgeschreden dan in onze contreien - ligt in het najaar niet voor niets op elke salontafel nog steeds de Goncourtwinnaar te glimmen. Het is een land waar het rode buikbandje rondom de laureaten van de Prix Renaudot, de Grand Prix de l’Académie française, de Prix Médicis of de Prix Fémina nog steeds zijn magnetische kracht uitstraalt. En bij ons mag een Libriswinnaar pakweg gemiddeld op een vertienvoudiging van zijn normale verkoop rekenen.

Versterken literaire prijzen de commercialisering van het literaire bedrijf en spelen ze niet vooral auteurs in de kaart die al naam en faam genieten? Marieke Lucas Rijneveld kreeg vorig jaar de eerste Boonliteratuurprijs maar Mijn lieve gunsteling liep toen al als een liertje. En zelfs de Franse Nobelprijswinnares Annie Ernaux profiteerde van een vliegwieleffect, nadat ze de laatste jaren grootscheeps herontdekt werd.

Al gebeurt het ook dat een gedoodverfde favoriet met lege handen naar huis moet. Kijk naar wat Ilja Leonard Pfeijffer een aantal keer overkwam met Grand Hotel Europa. En ook Tom Lanoye kan ervan meespreken: voor zowel Sprakeloos als De draaischijf liep hij een begeerde commerciële prijs mis.

Buiten de lijntjes kleuren

Of tillen prijzen nét ook auteurs uit de marge omhoog of richten ze de spot op voorheen onbekende namen? Dat gebeurt zeker ook. Wat gedacht van een niet evident, experimenteel én veellagig boek als Anjet Daanjes Het lied van ooievaar en dromedaris, dat eveneens in Vlaanderen goed begon te verkopen na de (tweevoudige) prijstoekenning, bovendien verschenen bij de bescheiden kleine uitgeverij Passage in Groningen? Daanje brak door met De herinnerde soldaat en heeft overigens al tien boeken op haar naam. Ongeveer hetzelfde kan gezegd worden van de weer herontdekte Wessel te Gussinklo bij uitgeverij Koppernik (die voor De hoogstapelaar de BookSpot Literatuurprijs kreeg en later dezelfde – intussen van naam veranderde - Boekenbon Literatuurprijs ontving voor Op weg naar de Hartz) én Rob van Essen met de Libris Literatuurprijs in 2019 voor De goede zoon. Tot dan golden beiden als echte writer’s writers. En in zekere zin zijn ze dat nog: het effect op de verkoop was bij zowel te Gussinklo als Van Essen bescheidener, evenals bij Sander Kollaard en zijn Libris-bekroning van Uit het leven van een hond (die trouwens wel erg gevleid was).

Gold dit ook voor Peter Terrins complexe, literaire spiegelroman Post Mortem, toen het boek de AKO Literatuurprijs verwierf? Zijn literaire onderscheidingen dan toch gangmakers voor boeken die buiten de lijntjes kleuren en niet noodzakelijk publiekslievelingen zijn? Volgens ex-Librislaureaat Yves Petry wel: ‘In mijn ervaring wordt er door prijzenjury’s vaak minder modieus of commercieel gedacht dan door critici in de mainstreammedia of literaire organisaties.’ Al even opmerkelijk: het succes van de Frans-Senegalese auteur Mohamed Mbougar Sarr en het ingenieuze De diepst verborgen herinnering van de mens bij de Prix Goncourt, én ook al verschenen bij een kleine uitgeverij. Het valt trouwens op dat de Prix Goncourt tegenwoordig meer (internationale) aandacht losweekt dan de Booker Prize die aan uitstraling lijkt te verliezen én soms manifest grote namen negeert. Welke door de wol geverfde literatuurliefhebber kan zomaar uit het hoofd een recente winnaar ophoesten - behalve misschien Bernardine Evaristo?

‘Arbitrair en irrationeel’

Toch sluiten literaire prijzen volgens UGent professor en neerlandicus Bram Lambrecht toch eerder perfect ‘aan bij de tendens dat literatuur sterker rond hypes draait. Die voeden op hun beurt de verkoop. Prijsbeesten duiken op in de al schaarse cultuurprogramma’s op radio en televisie. Want eigen boekenprogramma’s, die hebben we nauwelijks nog.’ Brommer op Zee is alweer afgevoerd en er is niet meteen een alternatief in aantocht. Schrijvers moeten tegenwoordig braaf afwachten of ze weer een keertje mogen aanschuiven in een talkshow of in De Afspraak, of tijdens de Boekenweek in Nederland bij EUS, moment waarop de aandacht voor boeken een grote opflakkering kent.  

Schrijver Yves Petry, de laatste Vlaamse Libriswinnaar in 2011 voor De maagd Marino,  is van oordeel dat prijzen ervoor zorgen ‘dat de literatuur zo af en toe nog eens in het algemene nieuws terechtkomt’: ‘Een goede reden om ze te behouden. Er zit natuurlijk iets arbitrairs in, zelfs iets irrationeels in de toekenning van literaire prijzen. Maar kun je je de film- of de sportwereld voorstellen zonder een uitgebreid prijzencircuit? Waarom zou de literatuur zich nu weer in de voet moeten schieten door prijzen af te schaffen? Ze heeft nu al amper nog voet in het publieke leven?’ Schrijvers zien prijzen vaak als een stapsteen in hun literaire carrière. Maar sommigen malen er niet om en krijgen ze ook nooit: het uitgesproken voorbeeld is hier Herman Brusselmans (hij ontving enkel ooit de Yang-prijs aan het begin van zijn loopbaan).

Gedempte uitstraling

Het is zonneklaar dat de atmosfeer en de buzz rondom de prijzen door de jaren heen gedempt is. De tijd dat de Gouden Uil of de Libris rechtstreeks werden uitgezonden op tv ligt ver achter ons, al zijn er nu wel lokkende voorfilmpjes rond de Boonprijs-genomineerden op VRT Max.  En debatten rondom shortlists deemsteren sneller weg – tenzij, zoals in 2022, toen het gemor over het schaarse aantal Vlamingen bij de Boon luid weerklonk. Dat bijvoorbeeld de huidige Boekenbonprijs (nvDL: de voormalige AKO, ECI en BookSpot Literatuurprijs) de laatste jaren wel drie keer van naam veranderde, doet evenmin goed aan je uitstraling, merkte juryvoorzitter Joke van Leeuwen van de Boonprijs 2023 onlangs terecht op. ‘Misschien ook omdat er wel erg veel prijzen zijn en de lezer door de bomen het bos niet meer ziet, dat de impact daalt’, voegde ze eraan toe. Er is bovendien het feit dat grote commerciële literaire prijzen het lastiger hebben om sponsorgeld bij elkaar te schrapen: kijk maar naar de peripetieën rond de VSB Poëzieprijs, tegenwoordig de Grote Poëzieprijs geheten. Sponsors zien onvoldoende return, vandaar dat een grotere prijs als de Boonprijs het met overheidsgeld moet redden. Maar je kunt je wel afvragen of het de taak is van pakweg Literatuur Vlaanderen – dat schrijversbeurzen toekent - om literaire prijzen draaiende te houden en te faciliteren? Anderzijds zijn er nieuwe initiatieven als de Prix Fintro Prijs Supporting Young Artists die aan armslag winnen en veelbelovend ogen als stimulator van aankomend talent.

‘Kijk,’ stelt Lambrecht, ‘het is lange tijd zo geweest dat literaire prijzen te beurt vielen aan dezelfde namen.’ Je had Arnon Grunberg, Adriaan van Dis, A.F.Th. van der Heijden, Tommy Wieringa en Ilja Leonard Pfeijffer, die recent weliswaar een paar keer een grote prijs aan zijn neus zag voorbij glippen. ‘In het literatuuronderzoek spreken we van een consensus-effect: literaire critici, juryleden van literaire prijzen kunnen (of durven?) op een bepaald moment niet meer om de Grote Namen heen. Dat is nu toch wel anders. Dat weerwerk voor grote reputaties past in een tijdperk waarin we – terecht – ook de canon kritisch onder de loep nemen. En geef nu zelf toe, dat iemand als Bob Dylan ooit de Nobelprijs Literatuur zou krijgen, was tot voor een paar decennia geleden ronduit ondenkbaar.’

Lambrecht ziet wel degelijk terug ‘een opmars van het experiment’, zoals in de jaren zestig, weliswaar nu in een slinkende markt voor Nederlandstalige literatuur. Dat is vooral het geval in de poëzie: ‘Denk aan de belangstelling voor Dominique De Groen (NvDL: bekroond met de Haagse Jan Campertprijs). In de poëzie zie je dat experiment mijns inziens nog meer dan in het proza, met namen als Radna Fabias (veelbekroond), Tijl Nuyts (Herman de Coninckprijs 2022), Jens Meijen (C. Buddingh’-prijs). (Taal)experiment wordt daarbij uitdrukkelijk gecombineerd met maatschappijkritiek. Door de taal en de literaire vorm te ontwrichten, pogen zulke auteurs ook onze mainstream-visies te wijzigen.’ Ook de recentste Herman de Coninckprijs voor Alara Adilow past in dat rijtje.

Het einde van de expertenjury’s?

Nog zo’n opvallende gamechanger zijn de flink opgeschudde literaire jury’s. (Ex-)politici zoals Guy Verhofstadt zwaaien er weleens de plak als voorzitter, boekhandelaren – die uiteraard een commercieel belang hebben (want ze willen boeken slijten) – nemen zitting, maar ook radio- of mediafiguren of zelfs programmatoren. En ook schrijvers gaan regelmatiger hun collega’s mee beoordelen – zo zat Yannick Dangre in de Libris en het jaar voordien Alicja Gescinska. Het kan best wel een heikele spreidstand zijn om collega’s in de weegschaal te leggen. Hoe los van beïnvloeding en druk van buitenaf staan zij?

Tegelijk valt het op dat onafhankelijke critici of academici regelmatiger uit de boot vallen, zonder dat daar een aantoonbare reden voor aan te wijzen is. Professor Lambrecht heeft wel een bedenking én spreekt zelfs van ‘het einde van de expertenjury’s’: ‘Enerzijds is dat het gevolg van een lovenswaardige democratisering: boeken voor iedereen! Publieksprijzen bevorderen het onbevangen leesplezier. Heeft de lezer zich bevrijd van de door een elite bepaalde, poëticale opvattingen? Anderzijds heeft die evolutie misschien ook wel een problematisch (populistisch?) kantje, vind ik. Ze past in die algemene, toenemende afkeer van expertise, intellectualisme en eruditie. Terwijl in Het verhaal van Vlaanderen terecht de ene geschiedenisprofessor na de andere verschijnt, lijken we collectief van oordeel te zijn dat literatuur geen specialisatie kan zijn. Daar zit de paniek rond de ontlezing ongetwijfeld voor iets tussen.’ In de drang naar populaire remedies, wordt het kind met het badwater weggegooid.

Reputaties aan diggelen

Nog een bijkomend aspect is de toegenomen aandacht voor het criterium diversiteit in de jury’s, dat zich stilaan weerspiegelt in de palmaressen: Murat Isik en opnieuw Anjet Daanje of Mariken Heitman, die queerthema’s aansnijden: ‘”Diversiteit” kan veel betekenen, natuurlijk’, denkt Lambrecht. ‘Maar komt in de praktijk veelal neer op gender- en etnische diversiteit. Shortlists met alleen maar witte mannen zouden vandaag nog moeilijk door de beugel kunnen.’ Dat de Surinaamse Astrid Roemer de P.C. Hooftprijs én de Prijs der Nederlandse Letteren ontving, was nog zo’n luid signaal.

Natuurlijk moeten jury’s zich niets gelegen laten liggen aan reputaties, grote namen of zogenaamde invloedrijke auteurs. Maar soms zie je wel dat er verbazend weinig naar de literaire context of geschiedenis wordt gekeken en meer en meer een ideologische of politiek alerte, actuele meetlat wordt gehanteerd. In nogal wat shortlists zie je eerder de checks and balances ietwat angstvallig gerespecteerd, in plaats dat er een werkelijk substraat van literaire kwaliteit bovendrijft. Dat kan een reden zijn dat lezers behoedzamer grijpen naar prijswinnaars. Worden er zo geen al te wroeterige compromissen gesloten?

Een schrijver als Yves Petry betreurt het dat het identiteitsdenken ook de literatuur én de jury’s binnensluipt. ‘Denken in zulke termen doet afbreuk aan het schrijverschap van een auteur, van welke geaardheid, gender of kleur hij of zij of het of hun ook zijn mag. Daar wil ik niet aan meedoen in een tijd als de onze, waarin de eigenheid van kunst en kunstenaars vanuit diverse hoeken al meer dan genoeg wordt miskend. Literatuur ondergeschikt maken aan ideologie vind ik een even grote zonde als haar ondergeschikt maken aan verkoopcijfers. Een literaire schrijver hoort volgens mij eenmalig en onherhaalbaar te zijn. Literatuur als vehikel van collectivistisch denken laat mij volstrekt koud.’

Ook Wouter Cajot van 't Stad Leest is van oordeel dat jury’s tegenwoordig wat te eigengereid tekeergaan. ‘Als ik de long- en shortlist van de grote commerciële prijzen zie, vraag ik me af: zijn we nu niet aan het proberen om de onderste steen om te keren? In parelvissen kun je ook overdrijven. Het doet me soms denken aan deejays die op een feestje vooral hun eigen platen komen draaien. Hou een beetje rekening met de lezer, toch.’

In ieder geval is de profileringsdrang van bepaalde jury’s soms dusdanig groot dat niet altijd ‘het paard dat de haver verdient’ wordt uitverkoren, wat in retrospectief ongetwijfeld tot pijnlijke en betreurenswaardige omissies op erelijsten leidt. Is het een idee om juryberaadslagingen daarom transparanter te maken? Zodat duidelijker wordt waarvoor een jury precies staat? Ook naar de verantwoording of naar juryverslagen moet je meer en meer met het vergrootglas zoeken. Met enige lovende blurb-kreetjes én enige korte welluidende lofzangen lijken veel jury’s ervan uit te gaan dat ze hun informatieve plicht hebben volbracht. Maar vanuit welke poëtica wordt er geoordeeld of uiteindelijk beslist? Dat kan scherper uitgelegd. Mogen we wel degelijk inzage krijgen in de besluitvorming, eventueel , toch minstens ook bij een jaarlijkse oeuvreprijs als een Ultima? Het kan een open debat over literatuur aanwakkeren én opfrissen. In Frankrijk is bijvoorbeeld bij de Prix Goncourt steeds duidelijk hoeveel stemronden er plaatsvonden en wie precies het onderspit delfde. Dat kan misschien nogal kil en technisch klinken, maar het heeft wél het voordeel van de duidelijkheid. Je merkt meteen wanneer de consensus groot is en evengoed wanneer het debat over een winnaar stroef verliep. Een boekenjury is nu eenmaal geen monoliet, maar een klankkamer van soms uiteenlopende stemmen.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.