Het wonder van de wonde. Over 'Dius' van Stefan Hertmans
Anton, de ik-verteller van Stefan Hertmans’ nieuwe roman Dius, doceert kunstfilosofie aan de Gentse academie, maar wordt geplaagd door zijn ‘eigen middelmatigheid’. Hij is een abstracte, academische denker die alles wil ordenen en doorgronden, terwijl hij beseft dat de kracht van kunst net in de wanordening ligt, een ‘wirwar van primitief ogende kleuren’ bij Asger Jorn, ‘een wirwar van perspectieven die elkaar uit evenwicht brachten’ bij Pontormo. De ruimte van de poëzie en de schilderkunst bestaat uit ‘bij elkaar verdwaalde voorwerpen’, die naar elkaar kruipen ‘om daar een onontwarbare massa te vormen’. Niet alleen in de ruimte is kunst een kluwen, ook in de tijd is ze een mengsel van verschillende, zelfs zogenaamd tegengestelde, periodes en fases: ‘Ik beschouwde de hele kunstgeschiedenis als één interactieve ruimte waarin alles met elkaar te maken had. Zo kon ik van een detail op een zeventiende-eeuws tafereel overspringen naar een conceptueel kunstenaar of een expressionistisch portret.’