Een laatste stuiptrekking. Over 'Het xoanon' van Jan van Aken

Liesbeth D’Hoker

Wanneer je Het xoanon van Jan van Aken voor het eerst doorbladert, krijg je de indruk dat je een jeugdboek voor volwassenen in handen houdt: ruim zeshonderd bladzijden avontuur in een historische setting. Na eerdere romans die zich afspeelden in de oudheid, de middeleeuwen en de renaissance neemt Van Aken de lezer nu mee naar het bezette Constantinopel vlak na de Eerste Wereldoorlog. Hoewel Duitsland de oorlog verloren heeft en ingestemd met de zware eisen van het Verdrag van Versailles lijkt het pleit nog niet beslecht. ‘Deze stad is vol groeperingen’ en ingedeeld in zones, niets is er al bepaald en dus is alles er mogelijk. Stamboel is in handen van de Fransen, de Engelsen controleren Galata en in Scutari zwaaien de Italianen de plak. Zoals wel vaker het geval is bij historische fictie worden deze stadsdelen samen met andere betekenisvolle plekken aanschouwelijk gemaakt op overzichtskaartjes die aan het verhaal voorafgaan. Als kind verheugde ik me steeds op dit soort boeken, in de landkaarten lag de belofte van avontuur.

Het xoanon lost die belofte al vanaf de eerste bladzijden in: de lezer ontmoet het vertellend ik, Jon Beaujon, ’s nachts bij een aanslag op een antieke zuil in de buurt van de Hagia Sophia. Die gebeurtenis steekt de lont aan Beaujons wedervaren en ontketent een ongeziene werveling aan actie, hét avontuur waar dit hoofdpersonage sowieso naar op zoek leek. Beaujon wil verdwijnen in de anonimiteit en het woelige Constantinopel lijkt daar de ideale plek voor, maar zijn schichtige natuur verraadt dat we geen braaf burgermannetje volgen. Hij is een soevereine held, een vrijbuiter die van niets afhankelijk wil zijn dan van het lot. Ook financieel komt hij niets te kort. Hoe deze ‘handelaar in antiquiteiten’ werkelijk aan zijn geld komt blijft in nevelen gehuld, maar hij heeft genoeg te besteden om in zijn liederlijke bestaan te voorzien. Als zogenaamde Nederlander – de realiteit is complexer dan dat – schermt hij met zijn ‘neutraliteit’ maar zijn bewegingen zijn in feite sterk anti-Brits. Via enkele korte auctoriële flashbacks verderop in het verhaal komt de lezer dan ook te weten dat dit sentiment zijn wortels heeft in de Boerenoorlog (1899-1902), waarbij de Zuid-Afrikaners streden tegen de Britten. Beaujon acht het Brits imperium verantwoordelijk voor zijn statenloosheid, een onverminderde woede ten opzichte van deze ‘rooineks’ stuwt zijn omzwervingen. Beaujons vergeldingstrategie is die van ‘verrotting van binnenuit’, want ‘waar kun je de leeuw beter bestrijden dan in zijn eigen hol?’

We volgen Beaujon op zijn tochten doorheen de stad, maar bij gebrek aan interne belevingswereld volgen we in feite een ongeleid projectiel. Hij geeft zich over aan de verlokkingen van de teke waar hij opiumdromen najaagt of probeert wat valse munten te slijten in bars waar stevig wordt gedronken. Van Akens ronddolende verteller lijkt gebaseerd op het cliché van de romantische zwerver, een type waar Lord Byron model voor stond. Ook Beaujon wordt opgevoerd als ongenaakbaar en onrustig, steeds op zoek naar een volgend avontuur omwille van het avontuur. Op dat punt lijkt Van Aken ook leentjebuur te spelen bij de picareske traditie. De resem aan ongelooflijke verstrikkingen waar zijn centrale held zich steeds uit weet te bevrijden, herinneren aan die van de schelm. Maar waar je doorgaans sympathiseert met hetzij de geestige picaro, hetzij de wilde romantische held, is dat hier niet het geval.

Beaujon is een blaaskaak, hij kent en weet alles beter, spreekt zo goed als alle talen beter – ‘Ik hoorde dat mijn taalvaardigheid de hare oversteeg en hoefde me geen accent aan te meten; voor haar was ik hoe dan ook een Nederlander.’ Hoewel vertrouwd met de zelfkant van de samenleving, mag hij ook de hogere kringen tot de zijne rekenen. Daarin valt hij weer samen met types als James Bond, want, jawel, de vrouwen vallen als vliegen voor deze womanizer; de actrice Asta Nielsen – ‘Met kleren aan was ze erotisch genoeg’ – had nog privé voor hem gedanst. Ook in terloopse beschrijvingen ontkom je niet aan zijn pedante blik: ‘Ik verbaasde me over de kennis van deze eenvoudige man, daar bleek wel uit hoe druk de actualiteit werd besproken bij het volk.’

Lachwekkend is Van Akens ik-verteller en diens historie bij momenten wel, de opeenhoping van gebeurtenissen is immers zo over the top dat het belachelijk wordt. Maar ook ergerlijk, want deze klucht gaat maar door en door. Is dit ingecalculeerd of een ongewenst neveneffect? Het heeft er alle schijn van dat het Van Aken menens is, bovendien koos hij ook in vroeger werk al voor een rollercoaster aan intrige in een onrustig historisch kader.

 

Nauwe paden

Hoe dan ook, de keuze voor het vrijgevochten zwerverstype staat in sterk contrast met het enge parcours dat Van Aken aan zijn lezer serveert. Het verhaal is ondanks de onwaarschijnlijke capriolen en wel heel toevallige ontmoetingen zo rechttoe-rechtaan dat er voor de lezer van zwerven geen sprake kan zijn. De lijnen zijn strak uitgezet, nadenken lijkt niet de bedoeling. Er is dan ook geen interessante gedachte om je in te verliezen, geen zijwegeltje om onderzoekend te verkennen, geen tweesprong om je op te begeven, want Van Akens parcours blijft verstoken van enige ambivalentie. Happen en slikken: daar komt het op aan.

De compositie spiegelt die van een ridderroman, de orde raakt verstoord door een gebeurtenis waardoor de held op queeste moet: Beaujon, een toevallige passant bij de aanslag op de verbrande zuil bij Çemberlitaş, raakt buiten zijn wil om betrokken bij de zoektocht naar een mystiek voorwerp: het xoanon. Een voorwerp dat alles in gang trapt: Het ‘galmde en echode na in mijn hoofd en overstemde mijn gedachten. (…) Het xoanon had zich in me vastgezet en liet zich niet meer verdrijven.’ Van Aken kiest hiermee voor een typische plottechniek, bekend als ‘MacGuffin’, en een traditioneel cyclisch patroon. Procedés die nog steeds inspiratie bieden voor tal van verhalen en films uit de populaire cultuur.

Het mysterieuze object in kwestie, het xoanon, verwijst naar een Grieks cultusbeeld, een ‘houten kleinood uit de archaïsche tijd’. Maar de naam betekent in overdrachtelijke zin ook ‘domoor, dwaas.’ En dat laatste lijkt te resoneren met de insteek van Van Aken. Via zijn verteller insinueert hij herhaaldelijk dat het gaat om de jacht op een hersenschim, onzin die voor alle betrokken partijen toch van belang is. De strijdende machten azen allen op dit ‘oerpalladium, ook bekend als het xoanon diipetes – “het gekerfde beeld dat uit de hemel viel”. Dit was een heilige talisman die de stad Troje moest beschermen ten tijde van de beroemde oorlog.’ Als een soort laatste stuiptrekking uit de magische wereld verwachten de partijen heil van dit iconische beeldje. Wat op metaforisch niveau wel klopt; in tijden van oorlog en nationalisme kan men de kracht van symboliek inderdaad maar moeilijk onderschatten. Dit zou interessante gedachten kunnen opleveren, bijvoorbeeld van actueel maatschappijkritische aard en/of over de kracht van verbeelding, maar Van Aken verbindt dat idee enkel aan de nationalistische strijd zonder het uit te diepen. Liever gaat hij voluit voor het voortrazende avontuur. Magie, mysterie, wat couleur locale, manipulatie en heel wat effectbejag door op zo goed als elke bladzijde met iets nieuws op de proppen te komen. Een veelheid die bij monde van de ik-verteller op tijd en stond even kort wordt samengevat:

 

‘Koffie?’ Onder het inschenken deed ik verslag van de jachtpartij bij mijnheer Sluijken-Droes, mijn ontmoeting met Blackwood en de ontvoering door de bashi-bazouks. ‘Ze hielden me een dag en een nacht vast, tot Sluijken-Droes me via een bemiddelaar in het Poolse dorp vrijkocht.’

 

Hoe enthousiast de auteur zich ook toont als niet te temmen fabulator, zijn verbeelding blijft zonder kracht. Deze fictionalisering waarvoor de auteur zich wel degelijk baseerde op historisch onderzoek – in zijn naschrift maakt hij gewag van enkele centrale inspiratiebronnen – kreunt onder een teveel.

Naast het mysterie rond het ‘wonderbaarlijke’ xoanon – de vraag wie erop uit is of liever wie niet, waarom het hoofdpersonage in de gaten wordt gehouden en door wie (niet) – duikt in de huid van antagonist Blackwood plots een onverwerkt pestverleden op. Speelt nu ook wraakzucht omwille van een oude pestproblematiek een rol? Van Aken knipt en plakt creatief met tal van misdaadclichés, bij momenten voelt Het xoanon als Indiana Jones meets 007 en Midsomer murders. Ook stilistisch blijft het wandelen op te nauwe en te platgetreden paden. Zo is de tekst doorweven met vragen die de plot onder spanning moeten houden.

 

Ik dwong mezelf tot kalmte. Dit was geen tijd voor wilde speculaties. Ik had de meeste kans als ik mijn geest leeg hield tot ik een uitweg zag. Mijn arrestatie had noch met de oorlog noch met mijn activiteiten in Constantinopel te maken. Ging het ze werkelijk om mijn veronderstelde vermogen om verlamming te veinzen?

 

Van Aken beoefent een plotgedreven schriftuur waarin menselijke complexiteit, emoties en diepgang overboord worden gegooid, met vaart als inzet. Op zinsniveau valt zijn aandacht voor specialistische woordenschat op, terminologie die de schrijver vaak ontleent uit vreemde talen en cursief zet waar het om specifieke, historische of culturele begrippen gaat, zoals in: ‘een derwisj in zijn opwervelende tennûre’. Deze karakteristieke termen waarmee Van Aken rijkelijk strooit vragen geen verklaring, ze gaan gewoon op in zijn tekst. Ook uit beschrijvingen spreekt een voorliefde voor niet-alledaagse woorden: ‘De Egyptische bazaar verdreef het miasma uit mijn neus.’ Het remt de lectuur echter nooit af.

Dialogen, beschrijvingen en gedachten wisselen elkaar in snel tempo af. Gedachten zijn steeds plotgebonden, er zijn geen intieme bespiegelingen over de beweegredenen van personages. In grote lijnen hebben we te raden naar wat de vertelinstantie drijft; behalve het met regelmaat herhaalde onverholen anti-Britse sentiment is er geen innerlijke wereld die zich aan de lezer openbaart. Ook voor antagonisten en nevenfiguren geldt deze veeleer vlakke karaktertekening: een opportunistische Duitser met Turkse nationaliteit, een bolsjewistische spionne, een naïeve Amerikaanse journaliste met Griekse roots, allen zijn ze neergezet met slechts een paar grove trekken en ze krijgen ook geen extra dimensies onder de toch wel niet voor de hand liggende omstandigheden. Zelfs Beaujons compagnon-de-route en partner-in-crime, het Armeense meisje Patil, moet het stellen zonder gelaagde binnenwereld. Zij verschijnt als een soort Lara Croft en is net als Beaujon gedreven door wraaklust, in haar geval gegrond in de Armeense genocide.

 

Met groot misbaar schoot er iets uit het struikgewas, een patrijs probeerde weg te komen, maar Patil schoot en wist hem in volle vlucht te raken. Het dier plofte vlakbij weer tussen de bezemstruiken. Van achteren kwam gejuich. We hielden in en het meisje floot. Meteen schoot een setter toe, haalde de vogel op en bracht die naar haar toe. Ze boog zich om het slappe lijkje aan te pakken en stopte het in haar weitas. De Mauser zat nog in het zadelfoedraal, ze had geschoten met een Fox Sterlingworth. ‘Een meesterschot,’ zei ik.

 

Zoals in Disneyfilms is de stoere, schrandere heldin hier tegelijkertijd het mooie frêle en zorgzame meisje. Die ‘goeie Patil’ had het geluk op te groeien als ‘protegée’ van de adellijke familie Sluijken-Droes, koloniale expats aan wie ze haar opleiding ‘te danken heeft’. Deze goedheid van de bezetter wordt vermeld, maar nergens scherp tegen het licht gehouden.

Behalve voor de vermetele Patil reserveert Van Aken voor nog enkele vrouwelijke personages een rol in zijn plot. Dat betekent niet dat zijn boek de Bechdeltest doorstaat, want steeds worden de vrouwelijke personages gedefinieerd door hun relatie met het mannelijk hoofdpersonage.

 

Zoektocht

Is dit een machistisch epos? Een dergelijke kritiek werd door Saskia de Coster geuit bij verschijning van Ilja Leonard Pfeijffers Alkibiades. Pfeijffers historische pil symboliseerde voor De Coster immers de leugen van het mannelijke genie, de neerslag van een ongebreidelde verbeelding die losstaat van de werkelijkheid en in een wereld als de onze elke relevantie mist. Hoewel ik Alkibiades met toenemende bewondering en plezier heb gelezen, de erin vervatte ideëen gelaagd, boeiend en hedendaags relevant inschatte, zijn de bedenkingen die De Coster afgelopen zomer opwierp wel degelijk van belang. Lectuur van Het xoanon brengt deze kwestie weer in het vizier. Van Akens historisch epos mist voor mij elke kritische nuance en diepgang. De personages die zijn verhaal bevolken zijn nooit tastbaar aanwezig, vertonen nergens de kwetsbaarheid van echte mensen, het zijn zetstukken. Zijn hoofdfiguur is zo oneigentijds heroïsch, er wacht hem zelfs een happy end en de vrouw als hoofdprijs – ridder Walewein is er niets tegen. En Pfeijffer zette met zijn Alkibiades dan wel een mannelijk strateeg centraal, maar in tegenstelling tot wat hier gebeurt voorzag hij deze net als zijn vrouwelijke personages tenminste van voldoende intern conflict, verhaal en een eigen stem.

Maatschappelijke thema’s als bezetting, kolonialisme en genocide die bij Van Aken ergens in de achtergrond schemeren, brengen het er bekaaid af, ze blijven eendimensionaal en simplistisch. Nergens zijn ze voer voor duiding of een uitgewerkte gedachtegang. Vluchtelingen en ontheemden bevolken de straten van Constantinopel en Smyra – spanningen lopen er hoog op, maar ook zij zijn slechts context voor het heldenepos, bedoeld als louter sfeer en achtergrond.

De massa op die manier in beeld brengen is even effectief als statistieken, beklijven doet het niet. Een goeie schrijver weet via de portrettering van individuele levens een doorleefde inkijk te geven in een historisch turbulente periode, een geslaagde koppeling te maken tussen het specifieke en het algemene. Uiteraard eis ik niet dat de auteur stelling inneemt of meningen ventileert, maar een problematiek hoofdzakelijk inzetten als decor, getuigt van weinig kritisch denken. Kiezen voor het platte avontuur en een spectaculaire verbeelding is kiezen voor escapisme, ik heb het er moeilijk mee. Met Het xoanon serveert Jan van Aken entertainment aan de lezer onder het voorwendsel van literatuur, lekker meedrijven op de sensationele vaart van een spannende historie en zo de realiteit even uitschakelen. Koketteren met culturele memes als Lord Byron of Homeros’ rozenvingerige dagenraad verheft dit niet tot literatuur. Het zijn culturele referenties zonder meer, ze vragen geen enkele achtergrondkennis, zijn louter daar omwille van hun autoreferentiële karakter. Het staat goed, wat dan weer treffend aansluit bij de pretentie van de ik-verteller.

De snelle opeenvolging van verwikkelingen en de wilde wederwaardigheden die de ik-figuur beleeft – neerstorten in de Hellespont met een bootvliegtuig, ontsnappen uit een cel met behulp van springstof, vluchten met een zijspanmotor en vervolgens een dromedaris, enzovoort, enzovoort – maken van het verhaal een slechte ironische grap. Ik heb me meermaals afgevraagd: is dit een pastiche, mis ik de dubbele bodems? Maar er ligt niets in de toon, de stijl of de uitspraken van de vertelinstantie dat in die richting wijst. Álle pulpclichés opvoeren om ermee te lachen is sowieso weinig vernieuwend, maar als die bedoeling niet duidelijk wordt, en je er verder ook niets mee doét, dan heb je uiteindelijk ook maar gewoon pulp in gecondenseerde vorm geschreven. In plaats van meegevoerd te worden door de zoektocht naar het xoanon, las dit boek vooral als een zoektocht naar de noodzaak ervan. Het is luchtig, het is amusement, het heeft vaart maar het is helaas ook te banaal om te kunnen spreken van geslaagde populaire cultuur.

BIBLIOGRAFIE

Jan van Aken, Het xoanon. Querido, Amsterdam, 2024.

 

Liesbeth D'Hoker over Jan van Aken
PDF – 193,7 KB

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.